De doop
Over kinderdoop en geloofsdoop



Inleiding

De Bijbel kent twee soorten inzettingen voor de Gemeente (1 Kor. 11 : 2): de doop en het Avondmaal. In deze studie willen we stilstaan bij de doop. De Bijbel spreekt over zeven verschillende dopen: de doop in Mozes (1 Kor. 10 : 2), de doop van Johannes (Matth. 3 : 6, 11; Joh. 1 : 31), de doop van Zijn lijden en dood (Matth. 20 : 22; Rom. 6 : 4), de doop van Israël (Hand. 2 : 38), de doop van de geestelijke besnijdenis (de doop van de Heilige Geest; Matth. 3 : 11; 1 Kor. 12 : 13; Ef. 4 : 5; 2 Kor. 5 : 17; Kol. 2 : 11, 12), de (water)doop van de heidenen (Hand. 10 : 44 – 47; 1 Petr. 3 : 21) en de doop met vuur (Matth. 3 : 11, 12; Openb. 20 : 9, 10). Ondanks dat er verschillende dopen zijn, is er maar één doop waardoor mensen behouden worden (Ef. 4 : 5), en dat is de doop van de wedergeboorte (de doop van de geestelijke besnijdenis). Maar dat houdt dus niet in dat er bijvoorbeeld geen (water)doop voor de heidenen zou zijn.

In de kerken worden vandaag de dag grofweg twee soorten doop gepraktiseerd: de kinderdoop of de geloofsdoop. In deze studie willen we bij deze dopen stilstaan.


Kinderdoop en geloofsdoop

De kinderdoop is één van de meest voorkomende soorten doop binnen verschillende kerken. Bij de kinderdoop worden kleine kinderen, vaak nog baby’s, gedoopt, zij ontvangen dan, zegt men, een teken en zegel van Gods belofte [1]. De geloofsdoop ondergaat iemand nadat hij of zij tot geloof is gekomen. Veelal wordt hier de term "volwassendoop" voor gebruikt. Maar die term is niet correct. Wat een baby nog niet kan, kan een kind op een gegeven moment wel: de Heere Jezus aannemen. En dan kan ook een kind zich laten dopen. Het is dus geen volwassendoop, maar een geloofsdoop. Binnen de meeste grote kerkverbanden (Protestant/Rooms-katholiek) praktiseert men de kinderdoop. Maar maakt dat de kinderdoop gezaghebbend? Is de kinderdoop Bijbels? Ook kunnen we ons de vraag stellen: Is de geloofsdoop wel Bijbels?


De doop in de Bijbel

Feit is dat er in de Bijbelse tijden gedoopt werd. In 1 Kor. 1 : 14 lezen we: “Ik dank God, dat ik niemand van u gedoopt heb, dan Krispus en Gajus”. Vers 16 zegt vervolgens: “Doch ik heb ook het huisgezin van Stéfanas gedoopt; voorts weet ik niet of ik iemand gedoopt heb”. Nu wordt 1 Kor. 1 : 17 nog wel eens door bepaalde stromingen gebruikt, om te beweren dat we vandaag de dag de doop niet meer behoren te ondergaan. Het vers zegt: “Want Christus heeft mij niet gezonden, om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld wordt”. Paulus deed deze uitspraak omdat er te Korinthe schijnbaar twisten waren, en de één noemde zich van Paulus, en de ander van Céfas, en de ander van Christus (1 Kor. 1 : 11, 12). Paulus wilde niet dat mensen gingen zeggen dat hij in zijn naam gedoopt had (1 Kor. 1 : 15). Waar het om ging, en waar het nog steeds om gaat, is de verkondiging van het Evangelie. Het Evangelie van Paulus (2 Tim. 2 : 8), dat hij van Jezus Christus Zelf ontvangen had (Gal. 1 : 11, 12), dat Jezus “Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derde dage, naar de Schriften; en dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalven. Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal,...” (1 Kor. 15 : 3 – 6). Het gaat dus om de verkondiging van het Evangelie op de eerste plaats, dat mensen tot geloof komen. Maar vervolgens blijkt dat Paulus weldegelijk mensen doopte, die blijkbaar tot geloof waren gekomen.


De kamerling en de doop

Een geschiedenis, waar dit ook uit blijkt, vinden we in Hand. 8. In Hand. 8 lezen we hoe Filippus de kamerling het Evangelie uitlegde aan de hand van de profeet Jesaja (Hand. 8 : 30). In Hand. 8 : 35 staat geschreven: “En Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus”. Door het horen van het Woord kwam de kamerling tot geloof. Wat er daarna gebeurde, lezen we in de verzen 36 – 38: “En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zeide: Indien gij van  ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is. En hij gebood de wagen stil te houden; en zij daalden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem”. De Heere heeft dus in Zijn Woord laten opnemen dat “Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd” gedoopt te worden. Gods Woord laat dus een volgorde zien: eerst geloven, dan dopen.


De hoofdman Cornelius en de doop

We vinden hetzelfde terug bij de geschiedenis van de hoofdman Cornelius. Petrus kwam bij hem thuis en verkondigde hem, en “zijn bloedverwanten en bijzonderste vrienden” (Hand. 10 : 24) het Evangelie van Jezus Christus, van Zijn dood en Zijn opstanding (Hand. 10 : 39, 40). Deze mensen kwamen tot geloof. Waardoor wist Petrus dat? In Hand. 10 : 44 lezen we: “Toen Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het Woord hoorden”. Volgens Ef. 1 : 13 worden mensen pas verzegeld met de Heilige Geest, nadat zij het Woord gehoord en geloofd hebben: “In Wie ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Wie gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte”. Nadat mensen het Woord horen, én het geloven, worden zij met de Heilige Geest verzegeld. En vervolgens zegt Petrus in Hand. 10 : 47 en 48: “Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, die de Heilige Geest ontvangen hebben, zoals ook wij? En hij beval, dat zij zouden gedoopt worden in de Naam des Heeren. ...”. De Bijbelse volgorde is: eerst geloven en dan dopen.


“…met geheel zijn huis”

Overigens dit soort teksten, waar mensen met hun gehele huis gedoopt worden, worden vaak aangehaald als bewijs dat baby's gedoopt zouden moeten worden. We zagen bij het voorgaande voorbeeld reeds dat “allen” tot geloof kwamen, omdat de Heilige Geest “op allen” viel “die het Woord hoorden”. In Hand. 16 : 14 – 15 lezen we over Lydia, de purperverkoopster, zij kwam tot geloof en liet zich dopen met haar hele huis. Er staat echter niets over baby's bij. Wanneer men ervan uitgaat dat zij er toch bij waren, dan gaat men te werk op grond van eigen veronderstellingen, en niet op grond van Gods Woord, temeer omdat andere voorbeelden laten zien dat er geen hele kleine kinderen bij waren. In Hand. 16 : 30 – 34 lezen we heel duidelijk dat Paulus het Woord des Heeren sprak tot de gevangenbewaarder “en tot allen, die in zijn huis waren”, en “dat hij met heel zijn huis aan God gelovig was geworden”. Zijn hele huis was tot geloof gekomen, en kon zich daardoor laten dopen. Dat betekent dat er geen baby's of hele kleine kinderen bij waren, want die kunnen nog niet zelf de Heere Jezus aannemen. Hetzelfde lezen we over Crispus in Hand. 18 : 8: “En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan de Heere met geheel zijn huis; en velen van de Korinthiërs, hem horende, geloofden en werden gedoopt”. Eerst geloven, dan dopen. Blijkbaar waren ook hier geen baby's aanwezig.


De oorsprong van de kinderdoop

Maar hoe kan het dan dat vele kerken een kinderdoop hebben? Want hele kleine kinderen, vaak nog baby’s, kunnen niet bewust geloven in wat de Heere voor hen gedaan heeft. Over het algemeen draait men er niet omheen, maar erkent ruiterlijk dat de kinderdoop niet in de Bijbel voorkomt. In een Bijbelse encyclopedie lezen wij het volgende:

“Vroeger namen velen aan, dat het feit, dat de kinderdoop in het NT niet uitdrukkelijk vermeld wordt, bewijst, dat deze in de apostolische tijd nog onbekend was. Gezaghebbende NTici als Jeremias en Cullmann hebben echter aangetoond, dat het gelet op het verband met proselietendoop en besnijdenis veel waarschijnlijker is, dat zowel de kinderen uit gezinnen, die tot het christendom overkwamen, als de kinderen, die in christelijke gezinnen geboren werden, toen reeds gedoopt werden. Maar de doop van volwassen bekeerlingen kreeg bij het zendingswerk uiteraard het zwaarste accent, en daaruit is te verklaren dat wij met betrekking tot de kinderdoop voor de eerste eeuw slechts enkele indirecte gegevens hebben. Wel kunnen wij op grond van getuigenissen vaststellen, dat de doop van nog zeer jonge kinderen omstreeks 200 in Klein-Azië, Gallië, Rome, Noord-Afrika, Egypte en Palestina een algemeen aanvaard gebruik is” [2].

Reeds in de eerste kerkelijke periode van 33 – 100/200 na Chr. begon men de eerste liefde tot God en Zijn Woord te verliezen (Openb. 2 : 4). In deze periode stonden de eerste zogenaamde ‘kerkvaders’ op, die vreemde, on-Bijbelse leren begonnen te leren. Dat is niet vreemd, gezien het feit dat men Gods Woord begon los te laten. In de tweede periode van de “kerk”geschiedenis zien we dat Gods kinderen gelasterd werden door mensen “die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans” (Openb. 2 : 9). Het waren juist de kerkvaders, zoals Tertullianus en Augustinus, waarbij deze leer ontstond, dat de Gemeente Israël heeft vervangen. De Heere noemt hen “een synagoge des satans”. De hedendaagse kerken beroepen zich vaak, in plaats van op de Schrift, op deze kerkvaders. Zo lezen we in de Bijbelse encyclopedie:

“Uit niets blijkt dat er over het al dan niet geoorloofd zijn van de kinderdoop strijd is gevoerd, wat wel te verwachten zou zijn geweest, wanneer de kerk deze traditie niet van de apostelen ontvangen had, zoals Origenes verzekert, maar er in de loop van de tweede eeuw toe overgegaan was. En Tertullianus, die zich ± 200 tegen de kinderdoop verklaarde [OPMERKING: DUS TOCH EEN WOORDENWISSELING ONDER DE KERKVADERS(!), WAT MEN ZO OMSCHRIJFT, ZODAT HET NIET ALS STRIJD AANDOET(!)], voerde ook niet aan, dat deze iets nieuws was. Behalve de overtuiging, dat de kinderdoop door de apostelen op gezag van Christus werd ingesteld, zal ook de overweging, dat de doop vanwege de erfzonde noodzakelijk is om het heil te ontvangen, een reden zijn geweest om de kinderen niet ongedoopt te laten. Deze gedachte is vooral door Augustinus naar voren gebracht” [3].

En zo zien we hoe men zich beroept op de kerkvaders in plaats van op de Schrift. Kerkvaders, van wie de leer er toe geleid heeft, dat het Roomse systeem van 325 – 500 na Chr. ontstond, en van 500 tot 1500 na Chr. geregeerd heeft, welk systeem Gods Woord en de ware gelovigen trachtte te vernietigen. De Bijbel spreekt over “ons, die de laatste apostelen zijn” (1 Kor. 4 : 9), de Heere heeft ons via de apostelen Zijn Woord gegeven, en Zijn Woord spreekt niet over de kinderdoop. Dat is het beste bewijs dat de kinderdoop niet door de apostelen is ingesteld, maar door de kerkvaders van het begin die de “eerste liefde” tot Gods Woord verlaten hadden (Openb. 2 : 4), en die dachten dat zij Joden waren, maar waren het niet, maar waren “een synagoge des satans” (Openb. 2 : 9).


Heeft de kinderdoop de besnijdenis vervangen?

Maar wat heeft het “die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet” (Openb. 2 : 9) hier nu mee te maken? Dat heeft ermee te maken dat dit één van de grootste redenen van de kinderdoop is. En dan komen we uit bij de besnijdenis. Men beweert dat de kinderdoop de besnijdenis vervangen heeft [4]. Volgens dr. T. Brienen, voorganger in de Christelijk Gereformeerde Kerk, is de kinderdoop:

“...niet met Bijbelteksten te bewijzen. Ze is echter wel bijbels gerechtvaardigd en verankerd in het geheel van Gods heilsopenbaring” [5].

Dr. T Brienen geeft aan dat we de Bijbel als volgt moeten lezen:

“...als openbaring van de ene doorlopende heilsgeschiedenis, waarin de levende God zijn beloften met grote daden heeft waargemaakt. Deze geschiedenis doorloopt bepaalde fasen en kent bepaalde perioden. We moeten bij ieder onderdeel van de Bijbel goed nagaan in welke fase van de heilsgeschiedenis we zijn en hoe het één en ander heeft plaatsgevonden en hoe het daar en toen functioneerde in het grote geheel. Pas als we dat gezien hebben, kan ons ook duidelijk worden wat dat onderdeel nu voor ons te betekenen heeft. Dan zullen er teksten zijn, waarin heel duidelijk voorschriften worden gegeven, die wij in hun letterlijke vorm toch niet meer opvolgen – en nog wel met een goed geweten!” [6].

Dat klinkt Bijbels! Een kerkelijke voorganger die rekening houdt met de bedelingen! Deze zelfde man beweert echter even verderop in zijn schrijven:

“Maar tegelijk – en dat moet u in de gaten hebben – trekken ze in die Bijbel een forse grenslijn: tussen het Oude en Nieuwe Testament of Verbond. Dat zouden dan twee verschillende gebieden en tijdperken van Gods handelen zijn, die scherp van elkaar te onderscheiden, ja, te scheiden zijn. Zo zou er een diepe kloof liggen tussen het Oude en Nieuwe Verbond, tussen Israël en de gemeente van de Heere Jezus! (...) Vanuit deze scheiding tussen het Oude en Nieuwe Verbond acht men het onmogelijk de lijn van kinder-besnijdenis door te trekken naar de doop. Besnijdenis en doop, Oud en Nieuw Verbond, Israël en de gemeente liggen niet in één lijn, zijn niet één, maar twéé! (...) Meestal zijn deze gedachten verbonden aan de verwachting dat er ook nu nog, naast de beloften voor de gemeente en onderscheiden daarvan, geheel eigen beloften en een geheel eigen goddelijk plan voor het volk Israël bestaan. Deze zullen dan in een nieuwe fase van de heilsgeschiedenis, na de zgn, “opname van de gemeente”, gerealiseerd worden. Zo krijgt dan de verwachting van het “duizendjarig rijk” een plaats in deze opvattingen. Het is daarom echt niet toevallig dat we de leer van het “duizendjarig vrederijk” (het chiliasme) juist vinden bij de christenen, die de kinderdoop verwerpen. Er is een innerlijke samenhang tussen het één en het ander!” [7].

Er is absoluut geen diepe kloof tussen het Oude en Nieuwe Testament, ze liggen wel degelijk op één lijn, maar het zijn er wel twee. Het Nieuwe is weldegelijk nieuw, anders had het niet nieuw geheten. Ondanks het Nieuwe Testament, heeft het Oude Verbond in de Wet niet afgedaan. Gal. 3 : 24 zegt dat de Wet de tuchtmeester tot Christus is. 1 Tim. 1 : 8 zegt dat de Wet goed is, zo iemand de Wet wettig gebruikt. De Wet is dus niet te niet gemaakt. Echter Rom. 10 : 4 zegt: “Want het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid...”. Door de Wet kan de mens niet meer gerechtvaardigd worden, dat kan alleen door Jezus Christus (2 Kor. 5 : 21). Wat wel “te niet gemaakt” is, dat zijn volgens Ef. 2 : 15 “de wet der geboden in inzettingen bestaande”. Dat heeft dus alles te maken met de ceremoniële aspecten van de Wet, de eetvoorschriften en de speciale dagen. In Kol. 2 : 14 – 17 staat onder andere: “Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft dat uit het midden weggenomen, het aan het kruis genageld hebbende; en de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft erdoor over hen getriomfeerd. Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, of in het stuk van de feestdag, of van de nieuwe maan, of van de sabbatten; welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus”. Dit geeft dr. Brienen echter ook aan, maar evenzogoed haalt hij “bepaalde regels die Paulus in zijn brieven geeft” aan, “o.a. over de hoofdtooi van de vrouw (1 Corinthiërs 11)...”, dat deze niet meer voor ons zouden zijn [8]. Met andere woorden, hij wil laten overkomen dat hij ook gelooft in bepaalde fasen in de heilsgeschiedenis, maar hij past het toe wanneer het hem uitkomt, want het gedeelte over de hoofdtooi van de vrouw wordt weldegelijk tegen de Gemeente van Jezus Christus gezegd, en toch zegt hij dat dit niet letterlijk op ons van toepassing is. We zien dan ook waar hij uitkomt: Hij stelt dat er geen eigen beloften voor Israël als volk van God meer zijn in Gods Woord. En dat terwijl de Heere Zelf, reeds in het Oude Testament, het herstel van het volk Israël heeft geprofeteerd, dat zij voor altijd in het land zullen wonen (Deut. 30). En daarmee wordt tevens het komende Duizendjarig Vrederijk, waar onder andere Openbaring, maar ook verschillende profeten over spreken, ontkend. We zien waar het naar toe gaat: De Gemeente heeft Israël vervangen, en dat zegt hij dan ook:

“Wat voor Israël geldt en blijft gelden, geldt, nu ook voor de gemeente en haar leden. Ze zijn het volk van Gods ene verbond, waarin verschillende fasen of bedelingen zijn. De gemeente die in deze tijden vergaderd wordt uit Israël en de volken, is de heilshistorische voortzetting en vervulling van het oudtestamentische volk van God, van Israël” [9].

Hier zien we dus hoe ook dr. Brienen beweert dat de Gemeente Israël vervangen heeft. Dat is volgens Openb. 2 : 9 lastering vanuit, en Gods Woord zegt het(!), vanuit de synagoge des satans.


De besnijdenis door Christus te niet gemaakt!

Vanuit deze leer wordt de kinderdoop gerechtvaardigd. Omdat het Oude en het Nieuwe Verbond wezenlijk één zijn, zijn de beloften bij besnijdenis en doop één, zegt men. En omdat zij onder Israël ook de kinderen toekwamen, zouden zij ook in de gemeente van de Heere Jezus de kinderen toekomen: zoals de kinderen van het Oude Testament besneden werden, zo moeten de kinderen van het Nieuwe Testament gedoopt worden, stelt men. Het is waar dat het Verbond met Abraham in Jezus Christus reikt tot de heidenen. Gal. 3 : 14 zegt: “Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof”. Precies zoals Abraham beloofd werd in Gen. 12 : 3: “En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden”. Maar het teken van de besnijdenis is voor Abrahams nageslacht. Dat is fysiek. In Gen. 17 : 10 en 11 staat geschreven: “Dit is Mijn verbond, dat gij houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u; dat al wat mannelijk is, u besneden worde. En gij zult het vlees van uw voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u”. De zegen van het verbond met Abraham en zijn nageslacht zal in Zijn Zaad, wat Jezus Christus is (Gal. 3 : 16), tot zegen zijn voor alle volken (Gal. 3 : 8). Daar staat niet dat alle volken zich moeten laten besnijden. Integendeel. In Gal. 5 : 1 en 2 lezen we: “Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet weer met het juk der dienstbaarheid bevangen. Ziet, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn”. Met andere woorden, de besnijdenis behoort tot de inzettingen die de Heere Jezus aan het kruis te niet heeft gemaakt. Maar dan hoeft daar ook geen vervanging voor te komen.


Is de doop hetzelfde als wedergeboorte?

Nu laat ook dr. Brienen zien dat wij naast Christus niks meer nodig hebben. Hij zegt:

“Alles wat voor uw heil nodig is, hebt u in Christus. Komt men u nu vertellen, dat u toch nog besneden moet worden (vs. 11), weet dan, dat u ook al de besnijdenis hebt, in Christus!” [10].

Dat alles zegt hij aan de hand van Kol. 2 : 10, 11 en 12, waar geschreven staat: “En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht. In Wie gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; zijnde met Hem begraven in de doop, in welke gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft”. Dr. Brienen zegt dat in Christus de zonden van ons vlees zijn weggedaan, en wij dus besneden zijn. Maar vervolgens zegt hij:

“Als gedoopte mensen hebt u geen besnijdenis meer nodig” [11].

De geestelijke besnijdenis wordt dus verbonden aan de kinderdoop, omdat Kol. 2 spreekt over besnijdenis en doop. Echter het betreft hier een geestelijke besnijdenis, en van de doop wordt gezegd: “door het geloof der werking Gods”. Het is dus een doop die God bewerkstelligt, en niet de kerk door het toepassen van water. Ergens anders staat een tekst, 1 Kor. 12 : 13, waarvan men ook stelt dat het de waterdoop is: “Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen, en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt!”. Echter hier staat dat de gelovige dóór de Geest tot één lichaam gedoopt is. Om hier waterdoop van te maken, zegt dr. Bienen dat het woordje “door” “met” moet zijn [12]. Hij verandert dus Gods Woord. Hij wordt door de nieuwere vertalingen als Het Boek, Groot Nieuws en de NBV ondersteund. Gods Woord vinden we echter in de StatenBijbel en de King James 1611, en die zeggen dat wij door de Geest gedoopt zijn. En dat is wat we al eerder gezien hebben in Ef. 1 : 13: Door het horen van het Woord komen wij tot geloof, en worden vervolgens door Gods Geest verzegeld. Deze doop is de wedergeboorte. Dat is de ene doop tot behoud, en dat heeft niets van doen met waterdoop, al helemaal niet met kinderdoop. Iemand die wederom geboren is, is verzegeld door Gods Geest. Hij heeft geen teken of zegel, aangebracht door mensen, nodig.

Dr. Brienen stelt dat gedoopte mensen (met de kinderdoop) geen besnijdenis meer nodig hebben. Maar baby's en hele kleine kinderen kunnen nog niet geloven, en moeten dus nog geestelijk besneden worden. Wanneer men dan stelt dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, dan stelt men de doop gelijk aan het tot bekering komen. Dr. Brienen zegt:

“De doop wordt namelijk niet alleen gezien als uitbeelding en onderstreping van het heil, maar vaak ook als heilsmiddel. Op de vraag, hoe de gemeenschap met Christus en zijn heil in het leven van een mens tot stand komt, antwoordt het Nieuwe Testament op verschillende plaatsen: door de doop!” [13].

Natuurlijk haast dr. Brienen zich te zeggen dat dit geldt voor degene die gelooft. Degene die niet gelooft, heeft niet aan de doop beantwoord. Maar zo kunnen we alle kanten opdraaien. Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis verbindt wedergeboorte en kinderdoop aan elkaar. Deze Geloofsbelijdenis gaat zelfs zover dat zij de geloofsdoop veroordeelt:

“... Hierom geloven wij, dat, zo wiens voornemen is in het eeuwige leven te komen, die moet maar ééns gedoopt worden met den enigen Doop, zonder dien immermeer te herhalen; want wij kunnen ook niet tweemaal geboren worden. Doch deze Doop is niet alleen nut, zolang het water op ons is en wij het water ontvangen, maar ook al den tijd onzes levens. Hierom verwerpen wij de dwaling der Wederdopers, die niet tevreden zijn met een enig doopsel, dat zij eens ontvangen hebben, en daarenboven verdoemen den doop der kinderkens der gelovigen; dewelke wij geloven dat men behoort te dopen en met het merkteken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besneden werden, op dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan zijn. En voorwaar, Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten om de kinderkens der gelovigen te wassen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen. En daarom behoren zij het teken te ontvangen en het Sacrament van hetgeen dat Christus voor hen gedaan heeft; gelijk de Heere in de wet beval hun mede te delen het Sacrament des lijdens en stervens van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hen een lammeken, hetwelk was een Sacrament van Jezus Christus. Daarenboven, hetgeen de Besnijdenis deed aan het Joodse volk, hetzelfde doet de Doop aan onze kinderen; welke de oorzaak is waarom de heilige Paulus den Doop noemt de Besnijdenis van Christus” [14].

De kerken noemen de kinderdoop dan ook een sacrament. Een sacrament is een heilsmiddel, en impliceert dat de kerk genade kan uitdelen. Maar dat is iets wat de kerk niet kan. Alleen de Heere God deelt genade uit. De kinderdoop bewerkt dat er kerkgenootschappen zijn die voor een deel of een groot deel bestaan uit ongelovigen, mensen die niet wederom geboren zijn. Want zij vertrouwen op hun doop.


Doop = onderdompeling

Tevens vinden wij nog iets in de Nederlandse Geloofsbelijdenis:

“Zo heeft Hij dan bevolen te dopen al degenen die de Zijnen zijn, in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, alleen met rein water; ons daarmede te verstaan gevende, dat, gelijk het water de vuiligheid des lichaams afwast, wanneer wij daarmede begoten worden, hetwelk op het lichaam desgenen, die den Doop ontvangt gezien wordt, en hem besprengt, alzo het bloed van Christus hetzelfde van binnen in de ziel doet, door den Heiligen Geest, haar besprengende en zuiverende van haar zonden, en ons wederbarende uit kinderen des toorns tot kinderen Gods. Niet dat zulks door het uiterlijke water geschiedt, maar door de besprenging des dierbaren bloeds des Zoons Gods, Die onze Rode Zee is, door Welke wij moeten doorgaan, om te ontgaan de tirannie van Farao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijke land Kanaän” [15].

We lezen hier over de besprenging met water bij de doop, wat vergeleken wordt met de besprenging van het bloed van Gods Zoon. Bij de kinderdoop besprenkelt men de kinderen met water. Maar “dopen” betekent “onderdompelen”. Zelfs in onze taal is dat bewaard gebleven. Wanneer je iets ergens indoopt, dan dompel je dat onder. Zo staat er bijvoorbeeld van de doop van de Heere Jezus in Mark. 1 : 9 geschreven: “en werd door Johanns gedoopt in de Jordaan”. Er staat niet: “en werd door Johannes gedoopt met water van de Jordaan” o.i.d. Het is dan ook niet voor niets dat we reeds gelezen hebben dat Filippus en de kamerling “daalden beiden af in het water” (Hand. 8 : 38).


De waterdoop is een getuigenis

De waterdoop is dan ook een getuigenis van wat er geestelijk met iemand gebeurd is. In 1 Petr. 3 : 21 staat geschreven: “Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuilheid van het lichaam, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. Petrus riep de Joden in Hand. 2 : 38 nog op om zich te laten dopen tot vergeving van zonden, maar hier zegt hij dus dat de doop niet is tot aflegging van de vuilheid van het lichaam. Dat heeft te maken met de ontwikkeling in Gods Woord. De waterdoop is niet tot behoud, want deze is niet tot vergeving van zonden. Maar waar de doop het beeld van is, dat is tot behoud, namelijk het Evangelie van de dood, de begrafenis en de Opstanding van Jezus Christus. Wanneer wij dat aannemen voor ons leven, dan worden wij geestelijk besneden, zegt Kol. 2 : 10 – 12, dan zijn wij met Hem gestorven, met Hem begraven en met Hem opgestaan. En daar is de doop een beeld van: Met Hem gestorven, ondergaan in het watergraf; met Hem begraven, begraven in het watergraf; en met Hem opgestaan, opgestaan uit het watergraf. Dopen is onderdompelen. Dat levert het correcte Bijbelse beeld. De besprenging met het bloed vinden we in het Oude Testament (zie bijv. Lev. 1 : 5; Lev. 4 : 6; Lev. 16 : 15), en is inderdaad een heenwijs naar wat de Heere Jezus met Zijn bloed voor ons gedaan heeft (Hebr. 12 : 24), maar dit heeft niets van doen met het water van de doop. Dopen is onderdompelen en niet besprengen.


Zonder kennis van de Wet, rekent de Heere zonde niet toe

Kinderdoop is on-Bijbels. Maar als er dan iets met de kleintjes gebeurt, wat dan? Zijn zij dan wel behouden? Punt één: de doop leidt niet tot behoud, maar het geloof in het Volbrachte Werk van Jezus Christus. In 1 Petr. 3 : 21 hebben we al gezien dat de doop niet is tot aflegging van de vuiligheid van het lichaam. Maar ook in Mark. 16 : 16 staat geschreven: “Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden”. Het laatste deel van dit vers zegt niet: “die niet zal geloofd hebben en niet zal gedoopt zijn”, maar slechts: “die niet zal geloofd hebben”. Het geloof is het, waar het om draait. Maar de kleine kinderen kunnen toch nog niet bewust geloven? Hoe zit dat dan? De Heere laat in Zijn Woord duidelijk zien dat Hij de zonde niet toerekent als er geen kennis van de Wet is (Rom. 3 : 20; Rom. 7 : 7, 9). Als een baby komt te sterven, dan is het behouden.

Zo zien we hoe de kinderdoop een uitvinding van kerkvaders is, die de eerste liefde tot Gods Woord verlaten hadden. De Bijbelse waterdoop is de doop door onderdompeling, wanneer men tot geloof gekomen is. Ook deze doop is géén wedergeboorte; we worden door de waterdoop níet in Jezus’ lichaam ingevoegd, maar de doop is een getuigenis van ons behoud. Door ons te laten dopen leggen we een getuigenis af van het feit dat we door de wedergeboorte met de Heere Jezus gestorven, begraven en opgestaan zijn.

 

Zie ook de studie: "Hoort Handelingen 8 : 37 in de Bijbel thuis?"



[1]  ‘Doop, je bent rijker dan je denkt’, Ds. G. Lustig, Cruciaal, jaargang 2, nummer 7, bron: http://www.hgjb.nl/voor-jou/themas/wat-geloof-ik/je-bent-rijker-dan-je-denkt-95.html.
[2]  ‘Bijbelse Encyclopedie’, Prof. dr. W. H. Gispen et al., Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, Kampen, 1975, blz. 451.
[3]  Idem.
[4]  ‘Bijbelse lijnen voor de kinderdoop’, dr. T. Brienen, Gorinchem, 1984, 2001, zie onder hoofdstuk 6 ‘De doop in de plaats van de besnijdenis’. Bron: http://home.solcon.nl/sbvdm/Brienen_kinderdoop.htm.
[5]  Idem, zie onder hoofdstuk 2 ‘Hoe lezen we de Bijbel?’.
[6]  Idem.
[7]  Idem, zie onder hoofdstuk 3 ‘De verhouding Oud en Nieuw Verbond in geding’.
[8]  Idem, zie onder hoofdstuk 2 ‘Hoe lezen we de Bijbel?’.
[9]  Idem, zie onder hoofdstuk 5 ‘Nog meer gegevens uit de Bijbel’.
[10] Idem, zie onder hoofdstuk 6 ‘De doop in de plaats van de besnijdenis’.
[11] Idem.
[12] Idem, zie onder hoofdstuk 9.3 ‘De doop is teken en zegel van het heil voor de gelovigen’.
[13] Idem.
[14] ‘Van den Heiligen Doop’, Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikel 34.
[15] Idem.