Inleiding
De StatenBijbel is een bijzonder Boek. Veel mensen zien de Bijbel als een 'religieus' Boek, dat regels bevat over hoe je als mens ten opzichte van God en de medemens zou moeten leven. En natuurlijk laat de Bijbel zien hoe wij moeten leven, maar de Bijbel is veel meer! Het wordt vaak ontkend, maar de Bijbel is een geschiedenisboek, met de menselijke geschiedenis vanaf het begin, de schepping, tot en met de toekomst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. En de Heere God overziet dat alles (Jes. 44 : 6 - 8). Vandaar dat wij die geschiedenis in Zijn Woord, de StatenBijbel, vinden.
In 2 Petr. 1 : 19 zegt de Heere: “En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, ...”. Gods Woord is profetisch. Zijn Woord is ZEER VAST. Zijn Woord komt tot op de letter uit. En dat heeft de Heere in Zijn Woord, door middel van profetieën, laten zien. Je kunt dus aantonen dat de Bijbel de waarheid is.
Zo laat de Heere in Zijn Woord bijvoorbeeld de opkomst en de ondergang van diverse wereldrijken zien (zie bijv. het Bijbelboek Daniël). Hij heeft de loop der dingen in Zijn hand, en daarom kan Hij in Zijn Woord, de StatenBijbel, ook laten zien hoe de loop van de geschiedenis zal gaan, waar het allemaal naar toe gaat. Hij verkondigt het. Geeft u er acht op?
In deze studie zullen we de loop van de geschiedenis, aan de hand van Gods Woord, doornemen. Door de tijd heen sluit de Heere diverse verbonden met mensen. En daarmee legt de Heere God Zijn handelen met de mens vast... Zijn Plan wordt daardoor duidelijk.
Het verbond in Eden
Wanneer God de mens geschapen heeft, geeft Hij de mens een opdracht mee. Dit lezen we in Genesis 1 : 28 – 29: “En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! En God zeide: Ziet, Ik heb u al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, waarin zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijs!” In deze verzen vinden we de opdracht van God aan de mens, om de aarde te beheren. Maar deze opdracht was niet onvoorwaardelijk. Want dit was nog niet alles. In Genesis 2 : 15 – 17 vinden we: “Zo nam de Heere God de mens, en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen, en die te bewaren. En de Heere God gebood de mens, zeggende: Van alle boom van deze hof zult gij vrij eten; maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven.” Dit verbond bleef net zo lang van kracht, totdat Adam het verbrak (Genesis 3) door te eten van de verboden boom. God hield Zijn Woord, maar de mens kwam zijn verplichtingen niet na. Adam werd niet verleid. Dat was Eva, zoals we in Genesis 3 kunnen lezen. Het Nieuwe Testament geeft ons daar meer inzicht in: “En Adam is niet verleid geworden; maar de vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest,” zegt 1 Timótheüs 2 : 14. Adam is niet verleid geworden, hij wist wat hem te wachten stond: hij zou sterven, dat had God hem gezegd (Gen. 2 : 17)! Maar Adam maakte zijn keuze voor Eva, hij gaf zijn leven voor zijn vrouw (ziet u hoe Adam hierin een type is van de Heere Jezus Christus, die Zijn leven gaf voor Zijn Gemeente?) en zij beiden, ongehoorzaam zijnde aan Gods opdracht (hierin is Adam dus geen type van de Heere Jezus), stierven geestelijk en uiteindelijk lichamelijk. Dit falen is iets wat we elke keer opnieuw zien terugkomen. Vandaar dat God opnieuw een verbond sluit. Deze periode in de geschiedenis, ook wel een bedeling genoemd, heeft de naam ‘De bedeling van de onschuld’ gekregen (nr. 1 in het schema). Dit is geen naam die in de Bijbel voorkomt, maar wel een naam die de Bijbelse inhoud dekt. Adam was namelijk in onschuld geschapen. Adam was (nog) geen zondaar, maar hij was ook niet rechtvaardig voor God. Adam was een onschuldig schepsel, dat nog niet getest was. Toen Adam van de boom der kennis des goeds en des kwaads at, stierf hij geestelijk (Ef. 2 : 1), hij kreeg een verkeerde, een boze natuur (Ef. 2 : 3). Daarom moest de mens het Paradijs uit. De mens met de boze natuur mocht geen toegang meer hebben tot de boom des levens. De mens raakte het eeuwige leven kwijt (Gen. 3 : 22 – 24). Zijn lichaam begon met de aftakeling richting het graf. Maar God maakte een nieuw verbond met Adam, dat voorzag in een uiteindelijke bevrijding van de zondige natuur van de mens.
Het Verbond met Adam
Nadat Adam gegeten had van de “boom der kennis des goeds en des kwaads”, had hij kennis van het goede, maar ook van het kwade. Hij wist nu drie dingen, die hij daarvoor niet wist: Hij wist dat hij van de verboden boom had gegeten en zou sterven; hij wist dat hij het verbond met God verbroken had; en hij wist dat hij naakt was. Deze nieuwe kennis veroorzaakte een schuldgevoel en angst, met als gevolg dat de eerste mensen vluchtten van Gods aangezicht (Gen. 3 : 7, 8). Verwierp God Adam? Nee! De gevolgen van de zonde waren en zijn er. Maar God maakte, door Zijn voorkennis en genade, een nieuw verbond met Zijn schepsel Adam. Dit is een onvoorwaardelijk verbond, dat ook vandaag de dag nog steeds in werking is. Het wordt wel het ‘Adamitisch verbond’ genoemd. Het nieuwe verbond met Adam vinden we in Genesis 3 : 14 – 19. “Toen zeide de Heere God tot die slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen van uw leven. En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; dat zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen (= hielen) vermorzelen. Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk van uw dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. En tot Adam zeide Hij: Omdat gij geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw, en van die boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen van uw leven. Ook zal het u doornen en distels voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In het zweet van uw aanschijn zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde weerkeert, aangezien gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof weerkeren.” U ziet dat alle drie partijen, die bij de val betrokken waren, een vloek te dragen krijgen. De vloek voor de slang blijft zelfs tot in het Duizendjarig Vrederijk gelden (Jes. 65 : 25). U ziet dat voortaan nieuwe zondaren in pijn op de wereld gezet worden, en dat de vrouw onderworpen is aan de man. U ziet dat het de man moeite zal kosten om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien.
Gedurende de hele geschiedenis, en met name zeer zichtbaar in de laatste 100 jaar, zien we dat de mens zich van al deze vloeken probeert te ontdoen, door middel van drugs, chemicaliën en technologie. Het feit dat de vrouw zich in deze maatschappij zo naar voren schuift, en het voor het zeggen wil hebben, zelfs binnen Christelijke kringen(!) is daar ook een mooi voorbeeld van. Ja, de mens probeert zich zelfs te ontworstelen aan de dood. Maar de vloek van de Heere blijft bestaan, en het is voor ons mensen beter om dat te accepteren en daaronder te buigen.
Dit verbond is onvoorwaardelijk. Het zal zo zijn. Maar net zo onvoorwaardelijk is ook de GROTE BELOFTE van dit verbond, namelijk Genesis 3 : 15. Alhoewel de mens het zelf verknald heeft, voorziet God in een bevrijdings‘middel’. De belofte, die in eerste instantie aan de slang gericht was, houdt in dat het ‘zaad’ van de vrouw (Jezus Christus), de kop van de slang (de duivel) zal vermorzelen (door vuur, Openb. 20 : 10), terwijl het zaad van de slang (het Beest, de Antichrist) de hiel van het zaad van de vrouw zal vermorzelen. Wat een belofte, alhoewel de satan het zaad van de vrouw kan verwonden (het sterven aan het kruis op Golgotha, zoals wij nu weten) zal het zaad van de vrouw (Jezus Christus, zoals wij nu weten) de satan totaal verslaan! Alhoewel Adam geen details kende, wist hij nu dat God iemand zou zenden die de satan zou verslaan, en Die de mensen van zijn juk zou bevrijden.
De bedeling, die met dit nieuwe verbond met Adam begint, wordt wel de ‘Bedeling van het Geweten’ genoemd (nr. 2 in het schema). De mens kreeg geen specifieke leefregels of opdrachten van God, en hij leefde dus vanuit zijn geweten. De mens had immers kennis van goed en kwaad, en kon dus kiezen. Zoals we echter gezien hebben, geldt het Adamitisch verbond ook nu nog. De bedeling stopt echter eerder, namelijk daar waar de Heere nieuwe wegen opent om de mensheid te bereiken. Alhoewel met een nieuw verbond een nieuwe bedeling begint, is het dus geen regel dat deze twee ook tegelijk eindigen! Dat hoeft in geen geval. De mens faalde echter ook in het volgen van zijn eigen geweten. De Bijbel zegt in Genesis 6 : 5: “En de Heere zag dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel van de gedachten zijns harten te allen dage alleen boos was.” God moest oordelen en bracht de zondvloed (Gen. 6 : 9 – 7 : 24).
Het verbond met Noach
Nadat Noach de ark verlaat, maakt de Heere een derde verbond met de mens, en daarmee begint opnieuw een nieuwe periode in Gods handelen, een nieuwe bedeling. Ook dit verbond gaat echter door wanneer er weer een nieuwe bedeling zal beginnen. Het hele mensengeslacht was boos en zondig in de ogen van God, maar Noach vond genade (Gen. 6 : 8). Het verbond met Noach vinden we in Genesis 8 : 21 – 9 : 17. De beloften die daarin voorkomen, luiden:
- Genesis 8 : 21, de Heere zou voortaan de aardbodem niet meer vervloeken en al het levende niet meer doden op de manier waarop Hij dat gedaan had.
- Genesis 9 : 11, er zal geen vloed meer over de aarde komen om die in haar geheel te vernietigen.
- Genesis 8 : 22, de seizoenen en de afwisseling van nacht en dag zijn door de Heere vastgelegd tot aan het einde van de aarde.
- Genesis 9 : 12 en 13, de Heere zou als teken van het verbond de regenboog in de wolken geven.
Daarnaast had de Heere ook nog een aantal eisen waar de mens zich aan moest houden:
- Genesis 9 : 1 en 7, de mens moest vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen en de aarde vullen.
- Genesis 9 : 4, de mens mocht geen vlees met bloed eten.
- Genesis 9 : 5 en 6, de mens moest strafgericht houden op mensen en dieren.
Daarnaast waren er nog twee veranderingen, die hun intrede deden met dit nieuwe verbond:
- Genesis 9 : 2, het dierenrijk zou de mens vrezen.
- Genesis 9 : 3, ook de dieren zijn de mensen nu tot voedsel gegeven.
Met de zondvloed liet God de mensheid Zijn grote haat tegenover de zonde zien. God wil geen zonde, en zal de zonde straffen. Maar we zien ook Gods genade, want na de zondvloed, beloofde Hij de aarde niet nogmaals op een dergelijke wijze te straffen. Zie maar in Genesis 8 : 21, “En de Heere rook die liefelijke reuk, en de Heere zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken ter wille van de mens; want het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, zoals Ik gedaan heb.” De Heere weet dat de mens zondig is door de val, de Heere heeft laten zien hoe Hij de zonde haat, maar Hij geeft nu ook ruimte voor bekering. Daarom zal Hij tot aan het einde van de aarde niet op een dergelijke manier straffen. Maar het einde en het oordeel zal wel komen. In de toekomst zal de Heere de antichrist vernietigen, en al zijn navolgers. Maar dit zal niet gebeuren, de vernietiging van de huidige aarde, totdat Zijn Plan voleindigd is. Een ieder krijgt kans op redding aangeboden. In 2 Petr. 3 : 9 staat geschreven: “De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen”. De laatste vernietiging zal niet zijn met water, overeenkomstig de belofte, maar door vuur (2 Petr. 3 : 10).
Doordat God een nieuwe set van regels gaf aan de mens, veranderde Zijn handelen met die mens. Oftewel met Noach ontstond er een nieuwe periode in Gods handelen, een nieuwe bedeling. Deze bedeling heeft ook wel de naam ‘de Bedeling van het menselijk bestuur’ gekregen (nr. 3 in het schema). Pas bij Abraham gaat de Heere opnieuw nieuwe wegen met de mens in, pas bij Abraham ontstaat er weer een nieuwe bedeling. We zien in ieder geval in de regels, die God aan de mens geeft, dat Hij hen basisregels voor bestuur geeft. Ze moeten zich over de aarde verspreiden, en ze zullen strafmaatregelen moeten treffen op grond van hun kennis van goed en kwaad.
Opnieuw faalde de mens. God heeft de mensheid eigen bestuur gegeven, maar de mens faalde. Waarin faalde de mens dan? De mens vulde de aarde niet, hij verspreide zich niet. In plaats van Gods gebod te gehoorzamen, gingen ze bij elkaar wonen, en ze bouwden een grote toren, om elkaar niet uit het oog te verliezen (Gen. 11 : 1 – 10). De Bijbel noemt het de vlakte van Sinear. Later is bekend geworden dat dit de stad Babel is. De mens vertrouwde niet op God, maar op zijn eigen eenheidsdrang, en bouwde zijn eigen politieke, culturele en religieuze centrum Babel. God zag dit alles, de eenheid van volk, de eenheid van taal en hun gezamenlijke doel (Gen. 11 : 6). De Heere blokkeerde dit en gaf verschillende talen, zodat de mensen elkaar niet meer konden verstaan, en zij uit elkaar gingen. Zo ontstonden de verschillende volken op deze aarde. Alle strijd die er in de geschiedenis geweest is, tussen de verschillende volken vindt hier zijn oorzaak: de mens wilde opnieuw niet luisteren naar God.
Maar ziet u de ontwikkelingen in onze huidige tijd? Ook dit oordeel probeert de mens van zich af te werpen. Men leert elkaars talen, om elkaar te verstaan; men heeft één doel: één grote wereldwijde gemeenschap te ontwikkelen van “vrede”; allerlei geloven mogen naast elkaar bestaan, als je maar niet vertelt dat de mensheid zondig is en dat Jezus Christus komt om de mensen te oordelen! De geloven van vandaag de dag worden straks dan ook samengevoegd tot één wereldwijd geloof, waarin alles mag. De mens werkt zichzelf omhoog naar god. En zo zijn we terug bij Babel. Babel waar ook het laatste boek van de Bijbel over spreekt. Over de eindtijd, en de eindtijdreligie. De oorsprong ligt ook dan bij Babel, dat zijn opvolging heeft gehad door Rome! Zo wordt nu het antichristelijk rijk gebouwd. In zo’n tijd leven wij. Ook nu zal de mens weer oordeel treffen in de Grote Verdrukking.
Maar we zien nog iets in het Verbond met Noach. Niet alleen worden de volken verspreid, maar ook ingedeeld. Nadat Noach uit de ark is, bouwt hij een wijngaard en wordt dronken. Zijn zoon Cham ziet hem naakt, terwijl de zonen Sem en Jafeth hun vader achterwaarts benaderen en hem toedekken (Gen. 9 : 18 – 29). Wanneer Noach bijkomt, en beseft wat er gebeurd is, vervloekt hij het zaad van Cham in de persoon van zijn zoon Kanaän. Kanaän zal de knecht worden van zijn broers. Cham is naar Afrika getrokken en de stamvader van de zwarte mensen geworden. Juist deze mensen hebben lange tijd als slaaf gediend. Nu moet u niet denken dat wij hiermee de slavernij in al zijn aspecten goedkeuren. Juist dit gedeelte is door velen in de geschiedenis aangehaald om mensen te misbruiken. Dat is on-Bijbels. Zeker wanneer we zien welke regels de Bijbel geeft aan de heren van dienstknechten (Ef. 6 : 9; Kol. 4 : 1). Sem wordt gezegend. Zoals later blijkt, is Abraham een nakomeling van Sem. Uit Sem zal uiteindelijk de Messias geboren worden (via de menselijke geslachtslijn van Maria). Jafeth wordt ook gezegend, hij zal een groot volk worden en in de tenten van Sem wonen. Dit is vervuld in de Europeanen die een groot deel van de wereld overgetrokken zijn, denk aan Amerika.
Het verbond met Abraham
Negen generaties na Sem wordt Abraham geboren. Wanneer Abraham 75 jaar oud is, en in Ur der Chaldeën woont, spreekt de Heere tot hem. God wil een ander verbond met de mensen gaan maken, en Hij kiest Abraham uit. God sluit een onvoorwaardelijk verbond met hem (Gen. 12 : 1 – 3). Toch is er ook bij Abraham een element van werken aanwezig: hij moet in gehoorzaamheid aan Gods beloften zijn huis en familie verlaten. De beloften van dit verbond houden in:
- Abraham zou tot een groot volk worden (vers 2). Zowel fysiek als geestelijk is deze belofte vervuld: Fysiek door de nakomelingen via Izak en Ismaël, geestelijk door al degenen die hetzelfde geloof hebben als Abraham (Gal. 3 : 6 – 9). Het geloof in de God van de Bijbel, die Zijn zegen doorgaf via Abraham, Izak en Jakob.
- De naam van Abraham zal groot gemaakt worden (vers 2). Tot op de dag van vandaag kennen velen de naam van Abraham en respecteren hem.
- God zou Abraham tot een zegen voor anderen maken (vers 2). Dit vinden we terug in het derde vers, waar staat: “en in u zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden.” De vervulling hiervan is in het Zaad van Abraham, Jezus Christus (Gal. 3 : 16)!
- God zal zegenen degenen die Abraham zegenen (vers 3).
- Tevens zal de Heere vervloeken degenen die Abraham vervloeken (vers 3).
Alhoewel dit een onvoorwaardelijk verbond is, geldt dit verbond niet voor iedereen op deze aardbol. Leerstellig gezien is dit verbond alleen van betrekking op het Hebreeuwse volk door Izak en Jakob heen (Israël). De heidenen kunnen alleen in dit verbond inkomen, via het beloofde Zaad, Jezus Christus. Degenen die Hem weigeren aan te nemen, Jood of heiden, zullen geoordeeld worden door Hem.
Ook dit verbond had een teken, en dat is de besnijdenis (Gen. 17 : 9 – 14). De besnijdenis was een teken van het verbond tussen God en Abraham en zijn zaad; een ieder die dat teken weigerde zou uitgeroeid worden uit het volk. Onder dit verbond was de besnijdenis eigenlijk de enige verplichting die men had, indien men er gehoorzaam aan was, dan had men ook rijkelijk toegang tot de beloften. In Genesis 15 zien we dat de Heere het verbond opnieuw bevestigt. De Heere laat zien dat Abrahams nakomelingen voor een periode van 400 jaar in een vreemd land zullen wonen (Egypte), maar dat zij daarna zullen terugkeren naar het beloofde land Kanaän. Zelfs de grenzen van het land worden vastgesteld: van de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath (ook wel bekend als Eufraat). Nadat Abraham een zware test van de Heere heeft ondergaan (de test tot de bereidheid van het offeren van zijn zoon), bevestigt de Heere opnieuw het verbond met Abraham (Gen. 22 : 15 – 18). Dit verbond is onvoorwaardelijk. Mensen kunnen het niet verbreken. Maar we vinden ook nergens in de Bijbel dat dit verbond een einde heeft, met andere woorden: dit verbond heeft blijkbaar geen einde, en zal voortduren via het Duizendjarig Vrederijk tot in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde. Dit is de eerste heenwijzing dat het Koningschap van Jezus Christus op aarde, en de centrale plaats van de Joden, niet alleen gedurende het Duizendjarig Vrederijk aanwezig zullen zijn, maar tot in de eeuwigheid.
De bedeling, die begint met dit verbond met Abraham, heeft een naam gekregen: De bedeling van de belofte (nr. 4 in het schema). Dit is de eerste keer dat God mensen uitkiest, en daarbij in feite anderen uitsluit. Uitsluit? Toch ook weer niet, want de zegen van dit verbond, dat zich via het nageslacht van Abraham zal openbaren, zal ook een zegen zijn voor alle geslachten van de aarde. Hoe kunnen mensen deel krijgen aan de zegen van dit verbond? In het Oude Testament: door een Israëliet te worden (voorbeeld: Ruth (Ruth 1 : 16)). Nu echter, is de enige weg het aannemen van de Heere Jezus Christus als uw Verlosser.
Ook deze bedeling laat het falen van de mens zien. Abraham vertrouwt God, en gaat naar het land dat God zal wijzen, maar wanneer er hongersnood komt, vertrouwt hij God toch niet genoeg om te blijven en hij vlucht naar Egypte. We zien het in elke bedeling: de mens faalt om de regels van God letterlijk op te volgen, waardoor hij oordeel over zichzelf brengt. We zien dan ook dat de nakomelingen, van Abraham af, verder degenereren, aftakelen! Adam is oorspronkelijk naar Gods beeld geschapen (Gen. 1 : 27), maar Adam sterft geestelijk door de zondeval, en zijn nakomelingen zijn dan ook niet naar Gods beeld, maar naar Adams beeld (Gen. 5 : 3). Na de zondvloed en torenbouw van Babel zien we soortgelijke ontwikkelingen. Abraham vlucht naar Egypte en is bang voor Farao, daarom zegt hij dat zijn vrouw zijn zus is (Gen. 12 : 13). Izak schijnt het liegen ook makkelijk af te gaan (Gen. 26 : 7). Jakob gaat in dezelfde lijn verder, alleen bedriegt hij zijn eigen vader om zelf gezegend te worden (Gen. 27 : 6 – 29). Zijn zonen zijn nog erger in het bedrijven van kwaad: voor overspel, moord en ontvoering deinzen zij niet terug (Gen. 34 : 25, 37 : 23 – 36, 38 : 12 – 18). Het gevolg van deze losbandige ontwikkeling in Abrahams nageslacht is dat de Heere hen, het zaad van Abraham, naar Egypte stuurt, en daar uiteindelijk in gevangenschap laat onderdrukken. Zo’n kleine 430 jaar na de roeping van Abraham komen we dan bij de Exodus uit Egypte.
Het verbond met Mozes
Het volk is in Egypte enorm gegroeid en een nieuwe koning, die Jozef niet gekend heeft, laat de nakomelingen van Jakob onderdrukken (Ex. 1 : 7 – 12). En de onderdrukking wordt zwaar. Maar dan lezen we: “En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob.” (Ex. 2 : 24). God hoort hun geroep en stuurt een verlosser, iemand van het eigen volk: Mozes. De mens had een eigen geweten gekregen en mocht zichzelf besturen, zoals we in de vorige perioden van Gods handelen, bedelingen, hebben gezien. Maar we hebben tevens gezien dat de mens daartoe niet in staat was: hij faalde in gehoorzaamheid aan God te leven. We zien dan ook dat God nu een hoog ontwikkelde en zeer gedetailleerde set leefregels aan het zaad van Abraham gaat geven. God gaat de mens Zelf regeren, vanuit een centrale plaats van aanbidding (de Tabernakel). Nadat God Zichzelf aan Mozes in de woestijn geopenbaard heeft (Ex. 3 : 1 – 4 : 17), moet hij terug naar Egypte om zijn broeders uit de slavernij te bevrijden. Hier zien we dan ook voor het eerst dat God tekenen en wonderen gebruikt door de hand van Mozes, een geboren Israëliet! God bevrijdt Zijn volk op een wonderbaarlijke manier (Ex. 5 – 12). We zien hier dat God ook overstapt van het handelen van een persoon naar het handelen met een volk.
We noemen het verbond, waar het hier over gaat, vaak het ‘verbond met Mozes’, maar in feite is het het verbond met de natie Israël. Dit verbond sluit de Heere met hen op de berg Sinaï (Ex. 20). Dit verbond is beter bekend onder de naam ‘de Wet’, of het 'Oude Verbond'. Het volk is niet meer afhankelijk van de mening van mensen, maar de Heere Zelf heeft hen een gedetailleerde lijst met GESCHREVEN regels gegeven, die goed te begrijpen zijn, en iedere keer geraadpleegd kunnen worden. Dit verbond is echter een compleet voorwaardelijk verbond. Het begint in Exodus 19 : 5 dan ook met: “Nu dan, indien gij naarstig Mijn stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij….”. De mensen antwoorden vervolgens: “Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen!” (Ex. 19 : 8). En het verbond wordt verzegeld. Dit verbond geeft de leefregels eigenlijk in drie delen:
- De Morele Wet (zedenwet): De Tien Geboden (Ex. 20 : 1 – 26),
- De Burgerlijke Wet (Ex. 21 : 1 – 24 : 18), waarin het rechterlijk systeem wordt aangegeven voor straffen op misdaden.
- De Ceremoniële Wet (Ex. 25 : 1 – 40 : 38, Leviticus en grote delen van Numeri en Deuteronomium), waarin de essentie van het religieuze systeem wordt weergegeven, inclusief alle details voor offerdienst en aanbidding.
Ook dit verbond heeft een teken: de Sabbatdag (zaterdag) – de zevende dag van de week als rustdag (Ex. 31 : 13 – 17). Wanneer u de bewuste passage in Exodus leest, dan ziet u dat de Sabbatdag dan ook echt een teken is voor het volk Israël (in eeuwigheid!) en dus niet voor de Gemeente van Jezus Christus. Dit verbond is dan ook een verbond tussen God en de Israëlieten. Dit verbond was toen niet voor de heidenen, en nu is het dat ook niet. Natuurlijk kunnen we van de Wet (de eerste vijf boeken van Mozes) iets leren, we zien hoe God is en hoe Zijn Plan zich ontwikkelt, maar leerstellig gezien is de Wet alleen bindend voor de Israëlieten. Hierbij staan we in een andere studie uitgebreid stil.
De bedeling van de Wet duurt vanaf de Exodus tot aan het kruis van Christus (zo’n 1500 jaar, nr. 5 in het schema), en God houdt Zijn Woord, ondanks de vele fouten van de Israëlieten. De rebellie van het volk begint tijdens de Exodus zelf al (denk aan het gemopper en geklaag over eten en drinken, het maken van een gouden kalf e.d.), maar God is geduldig.
Na Mozes komt er een andere leider: Jozua. God geeft de Richteren. Het volk wil echter een koning. De Heere waarschuwt hen, maar geeft hun toch koning Saul. Saul wordt door het volk gekozen, en is een boos koning, maar God zorgt ervoor dat deze Saul opgevolgd wordt door een man naar Zijn hart: David. Maar ondanks de leiding en wijsheid die God het volk geeft, kiest het volk iedere keer zijn eigen weg, en het verzinkt in rebellie en afgoderij. God zendt verschillende profeten ter waarschuwing: Jesaja, Jeremía, Ezechiël, etc. De profeten worden over het algemeen echter vervolgd of vermoord (Matth. 23 : 37). Het volk luistert niet. Ook in deze bedeling zien we weer het falen van de mens. Na bijna 1000 jaar van geduld, gaat God oordelen. De vijanden komen, en God laat het volk in de Babylonische ballingschap gaan. Na 70 jaar echter mag een deel van hen terugkeren naar Jeruzalem om de stad en de tempel te herbouwen (Ezra/Nehemia), maar wanneer de beloofde Messias komt, is het volk opnieuw vol ongeloof en neemt haar Messias niet aan (Joh. 1 : 10, 11). Jezus Christus wordt gekuisigd!
Het Palestijns verbond
Het verbond van de Wet is dus voorwaardelijk. Een goede beschrijving daarvan vinden we aan het einde van de eerste vijf boeken van Mozes (tezamen ook wel ‘de Wet’ genoemd), in Deuteronomium 30 : 15 - 18: “Ziet, ik heb u heden voorgesteld het leven, en het goede, en de dood, en het kwade. Want ik gebied u heden, de Heere, uw God, lief te hebben, in Zijn wegen te wandelen, en te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, opdat gij leeft en vermenigvuldigt, en de Heere, uw God, u zegene in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. Maar indien uw hart zich zal afwenden, en gij niet horen zult, en gij verleid zult worden, dat gij u voor andere goden buigt, en die dient; zo verkondig ik u heden, dat gij voorzeker zult omkomen; gij zult de dagen niet verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om daarin te komen, dat gij het erfelijk bezit.” Dit brengt ons meteen bij een nieuw verbond dat de Heere sluit met Zijn volk Israël. Dit verbond wordt meestal het Palestijns verbond genoemd. God voorziet namelijk dat het volk fout zal gaan. En in dit verbond geeft God de garantie dat Hij het volk nooit zal vergeten. Als ze de fout in gaan, en verdreven zullen worden, zal er een dag zijn dat zij zich zullen bekeren, en God zal hen terugbrengen in het land van hun vaderen en God zal dan met hen zijn (Deut. 30 : 1 – 9) en zal de vijanden van Israël oordelen. Hier vinden we dus, wat we ook in de Profeten vinden (bijvoorbeeld Jer. 32 : 37), dat na een periode van Grote Verdrukking, het volk hersteld zal worden. Het is eigenlijk een Profetisch verbond, dat in werking gaat als de Heere Jezus Christus terugkomt met de Zijnen om op aarde te regeren. Het verbond gaat dus pas in werking met de start van het Duizendjarig Vrederijk. Dit verbond zal dus pas later in de tijd een nieuwe bedeling inluiden.
Het verbond met David
Met nog een persoon uit het Oude Testament sluit de Heere God een verbond: David. Net als het Palestijns verbond, wordt ook dit verbond gesloten ver voor de geboorte van de Heere Jezus Christus, terwijl het pas later in werking treedt. Wanneer Israël in vrede leeft, en David rust heeft van zijn vijanden, wil David iets voor God doen: een Huis (Tempel) bouwen. Door Nathan de Profeet vertelt de Heere David, dat Hij nu nog geen Huis wil (2 Sam. 7 : 5; 1 Kon. 8 : 17 – 18). Nee, de Heere sluit met David zelf een verbond, de Heere zal een Koningshuis uit David maken. De gegevens van dit verbond vinden we in 2 Sam. 7 : 4 – 17. Daarin stelt de Heere dat het koninkrijk aan Davids nageslacht bevestigd zal worden tot in eeuwigheid (vers 3 – 13), het koninkrijk zal van zijn huis niet wijken zoals dat wel gebeurd is bij Saul (vers 13 – 16). Davids Troon zal vast zijn tot in eeuwigheid (vers 16). Natuurlijk spreekt dit verbond in de eerste plaats over Davids opvolger. Salomo heeft immers ook een tempel gebouwd. Maar in 1 Koningen 11 kunnen we lezen over Salomo’s afval. Nee, dit verbond rijkt verder, veel verder. Dit verbond rijkt tot in de eeuwigheid. Een ander zaad heeft dit verbond vervuld, beter gezegd: gaat dit verbond nog vervullen. Jezus Christus is, via de menselijke lijn, het Zaad van Adam, Sem, Abraham, Izak, Jakob, Juda en David, en Hij alleen is Degene die de vele andere Profetieën van God aangaande ‘het zaad’, gegeven in de Schrift, vervult. Onder andere de profetie dat Hij het "Zaad van de vrouw" is. Bij Zijn geboorte wordt dit verbond met David nog eens bevestigd in de woorden van de engel tegen Maria: “En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam noemen JEZUS. Deze zal groot zijn, en de Zoon van de Allerhoogste genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in eeuwigheid, en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1 : 31 – 33). Sommige kerkelijke groeperingen willen dit vergeestelijken, en zeggen dat de Kerk (of de Paus) in de Naam van Jezus regeert. Dat is natuurlijk nonsense, want de troon van David was een letterlijke troon op aarde in Israël. De troon van de Heere Jezus zal dus ook een letterlijke troon op aarde zijn in Israël. Ondanks dat dit nog niet gebeurd is – de Heere Jezus Zelf heeft nog nooit als Koning op aarde geregeerd, wel is Hij gekroond op aarde, echter met doornen – blijft de belofte staan. Het zal nog gebeuren. Dit te meer omdat we uit andere Schriftplaatsen wel weten, dat God spreekt over de terugkeer van de Heere Jezus naar de aarde. Christus kwam naar deze aarde, daarmee kwam in feite Zijn Koningschap dichterbij, maar Hij is nog geen Koning geweest. Het verbond met David treedt pas letterlijk in werking als de Heere Jezus Christus weer naar deze aarde komt: het Duizendjarig Vrederijk. Daar waar het Palestijns verbond het grondgebied en de zegen van Israël veilig stelt, regelt het verbond met David, het Koningschap van Israëls Messias: Jezus Christus.
Het Nieuwe Verbond
Eén van de verbonden die God met mensen heeft gesloten is nog niet aan de orde geweest. Dat is het Nieuwe Verbond. Het Nieuwe Verbond dat door kerken en gemeenten vaak op de Gemeente, het Lichaam van de Heere Jezus betrokken wordt. Maar dat is niet (helemaal) juist. Want de eerste keer dat het Nieuwe Verbond aangekondigd wordt, gebeurt dat door de profeet Jeremía aan het volk Israël. Jeremía heeft het volk moeten waarschuwen voor de ballingschap (ca. 600 v. Chr.) die hen te wachten stond, wanneer zij niet naar het Woord van God zouden luisteren (Jer. 25 : 1 – 14). Uit de boeken Ezra en Nehémia weten we dat een deel van hen na zeventig jaar terugkeert naar Jeruzalem om de tempel te gaan herbouwen (ca. 536 – 445 voor Chr.). Wanneer de Messias komt, herkennen zij Hem echter niet. Het Joodse volk verwerpt Hem. Opnieuw treedt een periode van vernietiging en ballingschap aan (70 na Chr.; de verwoesting van Jeruzalem). Jeruzalem zal vertreden worden door de heidenen, totdat de tijden der heidenen vervuld zijn (Luk. 21 : 24). God heeft dit alles voorzien, en heeft in het Palestijns verbond de terugkeer van het volk Israël naar hun land geregeld, in het verbond met David heeft Hij het Koningschap van Israël vastgelegd, en zo belooft Hij om met dat Joodse volk, als de tijd daar rijp voor is, een Nieuw Verbond te gaan sluiten. De profeet Jeremía mag dat meedelen. In het gedeelte, dat spreekt over Israëls herstel, staat: “Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage toen Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de Heere. Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de Heere: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en Ik zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer, een ieder zijn naaste, en een ieder zijn broeder, leren, zeggende: Kent de Heere! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Heere; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hun zonden niet meer gedenken” (Jer. 31 : 31 – 34). Dit verbond, dat de Heere met het huis van Israël en met het huis van Juda (dus geheel Israël, en niet alleen de stam Juda!) sluiten zal, zal de Heere met hen sluiten, wanneer zij tot geloof zullen komen bij de aanvang van het Duizendjarig Vrederijk! In de Hebreeën-brief wordt dit verbond nog eens bevestigd (Hebr. 8 : 7 – 13)! Is dit gek? Helemaal niet, want de Hebreeën-brief is gericht aan de Hebreeën, aan Israël. We zullen hier in een andere studie nog op terugkomen en inderdaad gaan zien dat de Hebreeën-brief leerstellig de basis vormt voor de Joden tijdens de Grote Verdrukking. Het Nieuwe Verbond heeft in de eerste plaats dus helemaal niets te maken met de Gemeente van deze tijd.
De Heere geeft door middel van Jeremía 31 : 35 – 37 aan dat dit verbond een eeuwig durend verbond is. Het volk Israël zal tot in eeuwigheid voor het aangezicht van de Heere bestaan! En dan te bedenken dat er kerken en gemeenten zijn die durven te beweren dat God nu al klaar zou zijn met het Joodse volk! Het Duizendjarig Vrederijk (Openb. 20 : 1 – 3; Het Nieuwe Verbond, nr. 8 in het schema) zal beginnen wanneer de Grote Verdrukking (Openb. 5 – 19) voorbij zal zijn. Deze tijd zal een ‘gouden tijdperk’ zijn, een ‘utopia’, waar mensen vandaag de dag van dromen. Een Rechtvaardig en Heilig Heerser zal regeren, overigens met harde hand (Openb. 19 : 15). Er zal sprake zijn van een wereldwijde vrede (Micha 4 : 1 – 4), en sterke vermindering van ziekte en dood, het wildgedierte zal in vrede samenleven (Jes. 11 : 6 – 9, Jes. 65 : 19 – 25), er zullen geen natuurrampen plaatsvinden, de satan zal voor duizend jaar gebonden zijn (zie ook Amos 9 : 13, Openb. 20 : 2). Degenen die deel hebben aan de eerste opstanding (waaronder zij die deel hebben aan de Opname van de Gemeente) zullen met de Heere Jezus regeren gedurende het Duizendjarig Vrederijk (Openb. 20 : 6).
De satan is in deze bedeling gebonden en kan dus niet de schuld krijgen van zonden die de mensen zelf begaan. God geeft de mens de volledige kans, om onder Zijn zichtbare heerschappij in Zijn Zoon, Jezus Christus, zich aan Zijn kant te scharen, voor Hem te kiezen. Maar wat blijkt? De mens wil zich niet voegen onder opgelegde heerschappij – zelfs niet als de hele wereld in vrede en harmonie leeft(!) – en zal tegen Jezus Christus en Zijn Stad Jeruzalem in opstand komen (Jer. 17 : 9). Dat gebeurt wanneer de Heere God aan het eind van die duizend jaar de satan nog eenmaal loslaat. Het zal blijken, ondanks dat allen Jezus Christus in levende lijve hebben gezien, dat er nog zeer velen zullen zijn die onder aanvoering van de duivel in opstand komen (Openb. 20 : 3b, 7 – 10). God stuurt dan vuur van de hemel dat alle tegenstanders zal verslinden. Dan zal de duivel definitief in de poel des vuurs geworpen worden, waar de antichrist (het beest) en de valse profeet dan alreeds zijn (Openb. 20 : 10). Dan is voor eeuwig afgerekend met het kwaad. Dan is eindelijk de kop van de slang vermorzeld door het Zaad van de vrouw, Jezus Christus. Niet door de mens, maar door God Zelf.
De Gemeente-tijd
Dan hebben we het plaatje bijna compleet. Maar er mist nog iets. We zijn bij de Wet opgehouden, dat eindigt met het kruis van Golgotha, en we hebben gezien dat het Duizendjarig Vrederijk nog niet in werking is gegaan. Wat ligt daartussen? Daartussen ligt het tijdperk van de Gemeente, het Lichaam van de Heere Jezus Christus (nr. 6 in het schema). In dat Lichaam is er geen onderscheid tussen wedergeboren Jood en wedergeboren heiden (Ef. 2 : 14; Gal. 3 : 27, 28; Kol. 3 : 11), wij maken immers pas deel uit van het Lichaam wanneer wij bij de wedergeboorte door de Heilige Geest in dat Lichaam ingedoopt zijn (Ef. 1 : 13, 1 Kor. 12 : 13)! De Gemeente is dus géén samenvoegsel van orthodox Jodendom (Wet) en de gelovigen uit de heidenen.
Wanneer we de Oudtestamentische profetieën lezen, dan wordt de komst van de Heere Jezus Christus in Zijn vlees, Zijn lijden en sterven, altijd in één adem verbonden met Zijn Koningschap. De Oudtestamentische profeten hadden dan ook geen zicht op de Gemeente, het Lichaam van de Heere Jezus Christus. De Bijbel noemt dat dan ook een verborgenheid (Ef. 3 : 3). Het is in feite de Heere Jezus Zelf, die al aangeeft dat er, zoals wij nu weten, een eerste en een tweede komst van de Messias is. Een eerste komst, waarin Hij de verzoening bewerkstelligt, en een tweede komst, waarbij Hij Koning zal zijn. Dit vinden wij bijvoorbeeld in Lukas 4 : 18 en 19. De Heere Jezus is daar in de synagoge en leest een gedeelte voor uit de profeet Jesaja: “De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren. En toen Hij het boek toegedaan had…” Vervolgens zegt de Heere Jezus in Lukas 4 : 21: “En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.” De Heere Jezus las voor uit Jesaja, en wel uit het gedeelte van Jes. 61 : 1 – 2a, waar staat: “De Geest van de Heere Heere is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren,” Toen sloot de Heere Jezus het boek Jesaja. Hij onderbrak een profetie over Zichzelf. Vers 2 en 3 van Jesaja 61 gaan namelijk alsvolgt verder: “om alle treurigen te troosten; om de treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven wordt sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest; opdat zij genoemd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des Heeren, opdat Hij verheerlijkt wordt…” En zo kunt u nog even doorlezen, maar dit tweede gedeelte gaat duidelijk over Israëls herstel dat door de Heere Jezus zal worden uitgeroepen, dit gedeelte gaat duidelijk over het Duizendjarig Vrederijk. Zo brengt de Heere Jezus Zelf scheiding aan, zo verdeelt Hij Zelf het Woord van God (2 Tim 2 : 15), zo geeft Hij Zelf aan dat er tussen Zijn eerste en Zijn tweede komst nog een tijd voorbij zal gaan.
Nadat de Joden hun Messias uiteindelijk alsnog verworpen hebben (Hand. 7 : 54 – 60), gaat het Evangelie via Samaria naar de heidenen (Hand. 1 : 8, Hand. 8 en 10). De Heere openbaart door de “apostel der heidenen” (Rom. 11 : 13) – Paulus – dat Hij Zich nu een Lichaam vergadert uit Jood en heiden, die Zijn volbrachte werk aan het kruis op Golgotha hebben aangenomen. Hij vergadert Zich een Lichaam om Gods Wijsheid kenbaar te maken aan de oversten en machten van de lucht (Ef. 3 : 1 – 10), om Gods daden groot te maken (1 Petr. 2 : 9, 10). En zo zien we dus hoe ook de heidenen deel krijgen aan de belofte die God aan Abraham heeft gegeven (Gen. 12 : 3). “Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. … Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En aan de zaden, als van velen; maar als van één; En aan uw zaad, hetwelk is Christus. … En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen” (Gal. 3 : 14, 16 en 29).
Het Lichaam van de Heere Jezus, ook wel de Gemeente genoemd, kent de volgende zegeningen:
- De wedergeboorte dat ons redt (Titus 3 : 5 e.v.).
- Een volledige verzoening voor onze zonden (2 Kor. 5 : 21, 1 Joh. 2 : 2, Rom. 3 : 25, 1 Petr. 2 : 24, 1 Petr. 3 : 18).
- We hebben eeuwig leven, dat we niet kunnen verliezen (Joh. 3 : 16, 1 Kor. 3 : 15).
- Redding door geloof, en niet uit werken (Ef. 2 : 8 - 9).
- De Heilige Geest Die door de wedergeboorte in ons komt wonen (Ef. 1 : 13; Ef. 4 : 30).
- We zijn een deel van Zijn Lichaam en daarmee Zijn bruid (Ef. 5 : 30 – 32).
- We hebben de belofte van een verheerlijkt lichaam (Filip. 3 : 21, 1 Kor. 15 : 51 – 54).
- We hebben een toekomstige woning in het Nieuwe Jeruzalem (Joh. 14 : 1 – 3).
Daar waar men onder de wet, de regels strikt moest houden (Gal. 3 : 10), leeft de gelovige in de Gemeente door genade alleen, uit het geloof. God handelt met de Gemeente onder de volken dus op een totaal andere wijze als met Israël onder de volken (Wet). We hebben dus tussen de periode die we 'Wet' noemen, en de periode die we 'Duizendjarig Vrederijk' noemen, een geheel nieuwe periode van Gods handelen met de mens, een nieuwe bedeling: De Bedeling van de Gemeente.
Ondanks alle zegeningen, en alle waarschuwingen en adviezen die we in het Woord van God hebben, eindigt ook deze bedeling in een falend Christendom. De laatste dagen worden dan ook gekenmerkt door afval van het geloof. De Heere Jezus zegt Zelf voor Zijn sterven dat de laatste dagen zullen zijn als de dagen van Noach… (Mensen zullen dus weer contact hebben met het bovennatuurlijke (‘Gods zonen’, gevallen engelen(!), zie Gen. 6), en er zal een grote goddeloosheid zijn, de Christenheid zal door lauwheid en (geestelijke) hoererij gekenmerkt worden. Het proces zal doorgaan, mensen zullen verblind zijn en niet meer door hebben dat ze van de waarheid afdwalen, totdat Gods oordeel komt (Matth. 24 : 37 – 39; 2 Thess. 2 : 3, 11; 1 Tim. 4 : 1, 2 Tim. 3 : 1 – 5, 4 : 3 – 5, 2 Petr. 3 : 3 – 7).
De Grote Verdrukking
Als reactie op de afval in de Gemeente-bedeling stuurt God het oordeel door middel van onder andere de Grote Verdrukking. Vaak wordt deze verdrukking alleen als oordeel voor het volk van God, Israël, benadrukt, maar het oordeel van God tijdens de Grote Verdrukking zal alle volken op aarde treffen. De Heere heeft Zijn Gemeente voor die tijd weggehaald (zie onder andere 1 Thess. 1 : 10). En het oordeel treft al degenen die ongehoorzaam zijn geweest aan de roep van het Evangelie, en die de Heere Jezus niet hebben aangenomen als hun Heiland. De Grote Verdrukking wordt in het Oude Testament inderdaad de ‘tijd van benauwdheid voor Jakob’ genoemd (Jer. 30 : 7). Israël zal immers een verbond sluiten met de antichrist (Dan. 9 : 27). Gods oordeel zal daarover komen in de Grote Verdrukking. Maar de Gemeente was in het Oude Testament nog een verborgenheid, zoals we gezien hebben; en in het Nieuwe Testament blijkt duidelijk dat ook het Gemeente-tijdperk in afval eindigt, er zal een grote wereldkerk ontstaan (Openb. 17) onder leiding van de antichrist, en juist ook over die ontwikkelingen stuurt God Zijn oordeel. Het is niet voor niets dat de Heere de Gemeente te Laodicéa moet schrijven: “Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen” (Openb. 3 : 16).
De Grote Verdrukking is de tijd, waar de Heere Jezus naar verwijst, wanneer Hij zegt: “Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal” (Matth. 24 : 21). Deze verdrukkingsperiode staat uitgebreid beschreven in Openbaring 5 – 19. Het zal zo’n verschrikkelijke rampzalige tijd zijn, dat de groten der aarde zich zullen verbergen in spelonken/grotten, en dat men zal smeken om te mogen sterven: “En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelf in spelonken, en in de steenrotsen der bergen; en zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Hem, Die op de troon zit, en van de toorn van het Lam. Want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie kan bestaan?” (Openb. 6 : 15 – 17).
Toen Jezus Christus uitsprak: “Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen” (Joh. 5 : 43), sprak Hij over de komst van de antichrist (ook wel ‘het Beest’, ‘de mens der zonde’, de ‘zoon des verderfs’, de ‘ongerechtige’, etc. genoemd). Daniël vertelt ons dat hij een verbond met Israël zal maken voor “zeven weken” (zeven jaar), en dat hij dat verbond op de helft daarvan zal verbreken. De Joden (en zeer vele naam-‘Christenen’, die de vredevorst verwachten(!)) zullen hem als hun messias begroeten, totdat hij zichzelf als God laat vereren (2 Thess. 2 : 4). Dan ontstaat er voor het Joodse volk (en de hele wereld!) een zware tijd. De 144.000 verzegelden uit het volk Israël zullen voor alle rampspoed bewaard blijven (Openb. 7 : 1- 8; 14 : 1 – 5).
In het schema hebben we de Grote Verdrukking als een aparte bedeling aangegeven (nr. 7 in het schema). De meesten doen dat niet. Maar de Gemeente is dan weg, en God gaat dan met name weer via Zijn volk Israël handelen (denk aan de 144.000 getuigen), en zoals u kunt lezen in de studie over de “Hebreeën in de Grote Verdrukking”, gaan in de Grote Verdrukking de werken van mensen weer een belangrijke rol spelen. Men leeft dan ook weer onder de wet. Uiteindelijk zal de Heere Jezus terugkomen en met de antichrist afrekenen (2 Thess. 2 : 8; Openb. 19 : 11 – 21). De Heere Jezus zal vervolgens het Duizendjarig Vrederijk oprichten (Openb. 20 : 1 – 3). Dat is de tijd waarin heel het volk Israël tot bekering zal komen (Rom. 11 : 25, 26). Dan richt God het Nieuwe Verbond met hen op. Over het Duizendjarig Vrederijk hebben we echter al het één en ander gezien.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde
Aan het eind van het Duizendjarig Vrederijk wordt de satan nog één keer losgelaten, en hij weet dan nog zeer vele mensen tot een opstand te bewegen tegen Koning Jezus en Zijn stad Jeruzalem (Openb. 20 : 3, 7 – 10). Maar dan zal er ook definitief met de duivel afgerekend worden. Hij komt in de poel des vuurs, waar het beest en de valse profeet dan al zijn, om “in alle eeuwigheid” gepijnigd te worden. Daarna zal ook het oordeel voor de Grote Witte Troon plaatsvinden. Indien iemand niet gevonden wordt in het boek des levens, zal hij in de poel des vuurs geworpen worden. De werken van de gelovigen uit de Gemeente-bedeling zijn alreeds geoordeeld voor de Rechterstoel van Christus. Dat heeft plaatsgevonden na de Opname, maar voordat zij met de Heere terugkomen om met Hem te heersen. Voor de Grote Witte Troon gaat het om een oordeel over alle ongelovigen, en alle mensen die bijvoorbeeld in de Grote Verdrukking, het Duizendjarig Vrederijk, en andere bedelingen tot geloof zijn gekomen. Deze laatste groep zal in het boek des levens staan en behouden zijn. De anderen zullen in de poel des vuurs geworpen worden. Bij de Rechterstoel van Christus worden werken beoordeeld. De ziel van de wederom geboren gelovige van de Gemeente-tijd is behouden (1 Kor. 3 : 9 – 23). Maar bij de Grote Witte Troon staan zielen op het spel. En dat is een groot verschil.
De hemel en de aarde die nu zijn, zullen door vuur vergaan en er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen (2 Petr. 3 : 9 – 13; Openb. 21). Omdat er geen dood meer zal zijn (Openb. 21 : 4), zal Gods Koninkrijk zich snel verspreiden, de aarde vervullen, en daarna de hemelen (nr. 9 in het schema). Jesaja 9 : 6 zegt over deze toekomstige wereld: “Aan de grootheid van deze heerschappij en van de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen…” Het hele heelal zal vervuld worden met Zijn glorie. Snapt u nu, waarom God niet alleen de aarde schiep, maar een uitspansel met daarin vele planeten?
En wat we in het Nieuwe Jeruzalem weer terugvinden is de ‘boom des levens’. Door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad, werd de mens afgesneden van de boom des levens. Deze boom komt met het Nieuwe Jeruzalem naar de aarde (Openb. 22 : 2). De geredde mensen zullen voor eeuwig voor het aangezicht van hun God leven. “…Opdat God zij alles in allen” (1 Kor. 15 : 28b). Wat een machtige toekomst, waar wij als Gemeente nu al deel aan mogen hebben, door Zijn lijden, sterven en opstanding!
Tot slot
Zo zijn we, aan de hand van Gods Woord, de hele geschiedenis doorgelopen. We zagen dat de Heere door de tijd heen verschillende verbonden heeft gegeven. In die verbonden legt de Heere in feite Zijn handelen met de mens vast. Maar daardoor zagen we ook dat Gods handelen met de mens door de tijd heen wijzigt. We hebben gezien dat de mens in geen enkele situatie in staat is om naar Gods Wil te leven: hij faalt; dat ligt in zijn zondige natuur besloten. Zonder God is de mens zonder hoop (Ef. 2 : 12). En daarom hebben wij Hem, hebben wij Zijn genade nodig. En in deze tijd, waar wij in leven, de Gemeente-tijd, is de enige manier om bij de Heere te komen, het aannemen van het Volbrachte Werk van de Heere Jezus (Ef. 2 : 4, 5).
Maar die handelswijze van de Heere God met de mens, dat deze door de tijd heen wijzigt, maakt nog wat anders duidelijk. Ja, de Heere is altijd Dezelfde (Hebr. 13 : 8), ja, Zijn Woord is vast, maar in dat vaste Woord laat Hij zien dat Zijn handelen met de mens niet altijd gelijk is. Door de tijd heen, verandert Gods handelen met de mens. Dat is een ontwikkeling. Onder de Wet vroeg de Heere soms andere dingen van Israël, dan dat Hij nu van de Gemeente vraagt. En dat brengt ons bij het feit, dat, willen we Gods Woord begrijpen, dan zullen we Zijn Woord ook recht moeten snijden of verdelen. En dat is wat we in 2 Tim. 2 : 15 geschreven vinden. Door velen wordt het recht verdelen van Gods Woord gezien als een "leer": de "bedelingen-leer". Maar het recht snijden of recht verdelen van Gods Woord, is geen menselijke leer, maar een opdracht van de Heere God in Zijn Woord. Het is een Bijbelse studiemethode. Op de site kunt u daar meer over lezen.