Woont de Heere God nu in het licht of in de donkerheid?
Spreken 1 Tim. 6 : 16 en 1 Kon. 8 : 12 elkaar tegen?
De Heere God laat in Zijn woord zien dat Hij Licht is. Onder andere omdat Hij puur en rechtvaardig is. Maar ook omdat Hij gewoon Licht is. Het Nieuwe Jeruzalem zal bijvoorbeeld geen zon en maan meer nodig hebben, omdat de Heere God haar verlicht. En de volken, die behouden worden, zullen in haar licht wandelen (Openb. 21 : 23 en 24). De Heere Jezus noemde Zichzelf het Licht der wereld. Als kind van God bent u een kind van het licht, en heeft u Gods woorden gekregen als licht op uw pad in deze duistere wereld. 1 Tim. 6 : 15 en 16 zeggen over de Heere Jezus het volgende: “Welke te zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen”.
De Heere Jezus woont in “een ontoegankelijk licht". Maar wat moeten we dan met een tekst als 1 Kon. 8 : 12, waar we lezen dat koning Salomo bij de inwijding van de tempel het volgende zei: “Toen zeide Sálomo: De HEERE heeft gezegd dat Hij in donkerheid zou wonen”. Dus enerzijds laat de Heere zien dat Hij een ontoegankelijk licht bewoont, en anderzijds lezen we in Zijn woord dat Hij in donkerheid woont. Dat is toch in tegenspraak met elkaar? Nee, dat is niet in tegenspraak met elkaar.
In het boek Exodus is te lezen hoe Mozes de Tien Geboden ontving, en wat het effect daarvan op hem en het volk Israël was. Toen Mozes nog niet op de berg was, gebeurde hetgeen we in Ex. 19 : 18 lezen: “En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer”. Toen klom Mozes op de berg om met de Heere te spreken. Mozes ging weer naar beneden, en gaf het volk de woorden van de Heere God door (Ex. 20). En dan lezen we wat het volk in Ex. 20 : 18 en 19 zei: “En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af en stonden van verre. En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven”. Toen naderde Mozes tot de Heere God, zoals we lezen in Ex. 20 : 21: “En het volk stond van verre, maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was”. De Heere God was dus in “de donkerheid”. Daarna moest Mozes opnieuw op de berg komen. En dan lezen we in Ex. 24 : 15 – 18: “Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt. En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaï, en de wolk bedekte Hem zes dagen; en ten zevenden dage riep Hij Mozes uit het midden der wolk. En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur op het opperste diens bergs in de ogen der kinderen Israëls. En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten”. De heerlijkheid des Heeren was op de berg, en daarom werd de berg met een wolk bedekt. En de Heere was in het midden van die wolk, want Hij riep uit het midden van die wolk... En het bijzondere is dat Mozes die wolk in mocht gaan. Van buitenaf gezien ervaarde het volk het “als een verterend vuur”.
We weten dat het volk ondertussen een gouden kalf maakte en het vereerde. En dat Mozes daardoor de twee stenen tafelen, die Hij van de Heere gekregen had, verbrak. Mozes deed voorbede voor het volk (Ex. 32). En toen, tegen die tijd dat Mozes de twee nieuwe stenen tafelen ging krijgen, zei de Heere het volgende tegen Mozes in Ex. 33 : 20: “Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven”. En dat past heel goed bij het feit dat we gelezen hebben dat de Heere in een ontoegankelijk licht woont (1 Tim. 6 : 16). Ondanks dat Mozes in de wolk is geweest, heeft Hij Gods aangezicht niet gezien (Ex. 33 : 23).
En toch staat er juist van Mozes geschreven dat hij met de Heere sprak van aangezicht tot aangezicht. In Deut. 34 : 10 lezen we bijvoorbeeld: “En er stond geen profeet meer op in Israël gelijk Mozes, dien de HEERE gekend had van aangezicht tot aangezicht”. Dan moeten we beseffen dat de Heere in het Oude Testament verscheen als de Engels des Heeren. Uit bijvoorbeeld passages als Richt. 13 : 18, Hand. 27 : 23 en Gal. 4 : 14 blijkt dat die Engel des Heeren de Heere Jezus was, Die reeds in de periode van het Oude Testament op aarde verscheen. En dan begrijpen we wat Num. 12 : 8 zegt: “Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes te spreken?”. Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht met de Heere, doordat Hij een “gelijkenis des Heeren” zag. Hij zag het Beeld van God, maar niet Gods aangezicht zelf (vergelijk Hebr. 1 : 3).
Maar het effect was duidelijk. Toen Mozes terugkwam glinsterde het vel van zijn aangezicht dusdanig dat het volk bang was, en daarom bedekte Mozes zichzelf (Ex. 34 : 29, 30, 34, 35).
En daaruit wordt nogeens bevestigd wat de Heere tegen Mozes zei in Ex. 33 : 20, dat “...Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven”. De Heere woont in een voor ons mensen “ontoegankelijk licht” (1 Tim. 6 : 16).
En daarin moeten we dan ook de verklaring zoeken dat de Heere zegt dat Hij ook in donkerheid woont. Zodra Hij verscheen was er donkerheid, of een wolk, zodat mensen Hem niet zouden zien en sterven. In Psalm 18 lezen we deels over Davids redding uit nood, maar profetisch gaat het ook zeker over de Heere Jezus en Zijn Tweede Komst. In Ps. 18 : 10 – 13 lezen we bijvoorbeeld over de komst van de Heere: “En Hij boog den hemel en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. En Hij voer op een cherub en vloog, ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. Van den glans die vóór Hem was, dreven Zijn wolken daarheen, hagel en vurige kolen”. We weten dat eens elk oog de Heere Jezus zal zien als Hij terugkomt (Openb. 1 : 7). Maar daar begint de dag des Heeren niet mee. Die dag begint met dikke duisternis en Gods toorn die over de aarde gaat (Joël 2 : 1, 2; zie ook Openb. 14 : 14). Zolang de Heere Zichzelf niet openbaart (bij Zijn Tweede Komst), omdat mensen van nature voor Hem niet kunnen bestaan, verbergt Hij Zich in duisternis, en wolken zijn daar een instrument voor.
We zien dit ook bij de inwijding van de tempel van Salomo. In 1 Kon. 8 : 10 en 11 lezen we: “En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld”. Die wolk was de heerlijkheid des Heeren niet. Die wolk was er alleen maar, omdat de heerlijkheid des Heeren het huis vervulde, en de wolk zorgde ervoor dat mensen de Heere niet zagen en niet dood neervielen.
Dus ja, de Heere woont in een ontoegankelijk licht (1 Tim. 6 : 16), maar Hij bedekt zich in bepaalde situaties met donkerheid en wolken (1 Kon. 8 : 12) opdat mensen niet sterven. Beide teksten spreken elkaar niet tegen, maar zijn gewoon juist.