Worden wij gerechtvaardigd uit de werken?
Spreken Jak. 2 : 24 en Rom. 4 : 2, 3 elkaar tegen?
In deze studie willen we naar twee verzen kijken die tegenstrijdig lijken. Nu zullen we zien, dat als we de Schrift recht verdelen (2 Tim. 2 : 15), dat de teksten op zich misschien wel tegenstrijdig zijn, maar dat ze over een hele andere periode in de geschiedenis gaan. De Heere God handelt nu eenmaal niet de hele geschiedenis door op dezelfde manier met de mens. Zijn handelen verandert door de tijd heen.
Het gaat om Rom. 4 : 2 en 3, waar we lezen: “Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid”.
En om Jak. 2 : 24, waar we lezen: “Ziet gij dan nu dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof?”.
Deze verzen lijken met elkaar in tegenspraak. Wat Rom. 4 : 2 en 3 zeggen wordt bevestigd door bijvoorbeeld Rom. 3 : 28, Gal. 2 : 16 en Tit. 3 : 5. En dat terwijl Jakobus dus wat anders zegt. Waar zit dat verschil dan in?
De verzen in Romeinen (net als Galaten en Titus bijvoorbeeld) zijn gericht aan de Gemeente, terwijl Jak. 2 : 24 gericht is aan mensen in de Grote Verdrukking. In de Grote Verdrukking zal men moeten volharden tot het einde (Matth. 24 : 13, 14). Men zal bijvoorbeeld het merkteken van het beest niet mogen aannemen, anders is men verloren (Openb. 14 : 9 – 11). Met andere woorden: In de Grote Verdrukking is de Gemeente weg. Niemand kan dan meer in het lichaam van de Heere Jezus gedoopt worden. Er is dan een andere tijd en werken spelen weer een rol in het behoud. Die geloofszekerheid die de Gemeente kent, is er dan niet. Zoals de brieven aan de Gemeente inderdaad gericht zijn aan de Gemeente (bijv. Ef. 1 : 1), is Jakobus gericht aan, Jak. 1 : 1: “JAKOBUS, een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid”. De brief aan Jakobus is leerstellig niet gericht aan de Gemeente, maar aan Israël, vandaar de centralere rol van werken.
Zowel Romeinen als Jakobus (zie Jak. 2 : 21) nemen Abraham als voorbeeld. Maar hoe kan het dan dat het voorbeeld voor twee verschillende perioden in de geschiedenis, zo verschillend uitgewerkt wordt?
In Jakobus staat dat Abraham uit de werken gerechtvaardigd werd toen hij bereid was zijn zoon te offeren (Jak. 2 : 21). Die geschiedenis speelde in Genesis 22. Dit was in ca. 1872 v. Chr.. Maar wanneer we in Jak. 2 : 23 lezen: “En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest”, dan heeft dat niets te maken met de werken. Deze gebeurtenis van de “toegerekende rechtvaardigheid” speelde namelijk al in Gen. 15 : 6: “En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid”. Maar dat is nog vóór de geboorte van Izak. Dit was dan ook in ca. 1913 v. Chr., meer als 40 jaar eerder. Blijkbaar is Abraham zowel gerechtvaardigd uit het geloof, als uit de werken. En Jakobus heeft deze complete situatie als voorbeeld genomen, voor degenen die hij de brief schreef, en dat leerstellig van toepassing is op de Joden in de Grote Verdrukking.
Maar in de brieven aan de Gemeente lezen we niets over eerst een toegerekende rechtvaardigheid en later nog een rechtvaardigmaking uit de werken. Iemand, die tot geloof komt, krijgt in Jezus Christus Gods rechtvaardigheid, en die is volkomen (2 Kor. 5 : 21). In Gal. 2 : 16 lezen we daarover: “Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden”. En hier zien we het: het geloof in Jezus Christus zorgt ervoor dat u als Gemeente-lid gerechtvaardigd bent. En uiteindelijk is het “het geloof van Christus” dat dat voor u mogelijk heeft gemaakt. Daar is niets van uzelf bij. En dáár is voor de Gemeente het behoud aan gekoppeld. Zo lezen we in Rom. 5 : 1 en 9 nog: “WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; (…) Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn”. Door de rechtvaardiging zijn wij als leden van de Gemeente van Jezus Christus dus behouden. Zelfs behouden van de toorn, Gods gramschap die in de Grote Verdrukking over de aarde zal gaan.
Abrahams situatie is niet exact hetzefde als die van een Gemeente-lid.
– Abrahams zonden werden niet weggenomen, die van de gelovige vandaag de dag wel.
– Abraham was niet door de Heilige Geest in het lichaam van de Heere Jezus gedoopt, de gelovige vandaag de dag wel.
– Abraham was geen zoon van God, de gelovige vandaag de dag wel.
– Abrahams ziel ging niet naar de hemel toen hij stierf (maar naar het Paradijs in het hart van de aarde), die van de gelovige vandaag de dag wel.
Daarom kunnen niet alle details uit Abrahams leven op de Gemeente toegepast worden. En dat is de reden dat Paulus alleen de situatie van Gen. 15 : 6, de toegerekende rechtvaardigheid van Abraham, aanhaalt als voorbeeld, als type, om toe te passen op de Gemeente.
Van Abraham staat dan bijvoorbeeld ook geschreven dat zijn geloof volmaakt moest worden door de werken (Jak. 2 : 22). Maar uw geloof tot behoud hoeft niet volmaakt te worden. De Heere Jezus heeft voor u uitgeroepen: “Het is Volbracht”. Er is wel wat anders dat vervolmaking vraagt, en dat bent uzelf (wij allemaal) op deze aarde. In 2 Tim. 3 : 16 en 17 lezen we: “Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust”. Als gelovige, laat u zich dus leren door de Schrift, niet om behouden te worden, want dat bent u “in Christus”, maar wel om hier op aarde goede werken te doen (Ef. 2 : 10). En dat is voor de Gemeente de juiste volgorde.
En daarmee hebben we dan het verschil tussen de tekst in Rom. 4 : 2 en 3 en Jak. 2 : 24 verklaard. En dat door de Schrift recht te snijden. Er is geen tegenstelling want de verzen gaan leerstellig over een andere periode.
Dan nog even een korte opmerking, want de vraag kan dan gesteld worden: “Kan men als Gemeente-lid dan helemaal niets van Jakobus leren?” Ja, natuurlijk wel. In deze verzen zit een geestelijke les. Jak. 2 : 26 zegt bijvoorbeeld: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood”. Voor de Gemeente kan dit niet betekenen dat u verloren gaat, als u geen werken hebt (Ef. 2 : 8, 9). Maar als u geen werken hebt, dan is uw geloof, geestelijk gezien, wel dood. In de eeuwigheid zult u geen loon kunnen verdienen, u zult dan schade lijden (1 Kor. 3 : 13 – 15). En daarom zegt de Heere tegen wederom geboren gelovigen, tegen mensen die behouden zijn, in Ef. 5 : 14 – 17, het volgende: “Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. Daarom, zijt niet onverstandig, maar verstaat welke de wil des Heeren is”. Oftewel: doe iets met uw geloof, wandel naar de Schrift. En dat is de geestelijke les die u als Gemeente-lid, gebaseerd op de brieven aan de Gemeente, mag leren uit Jakobus 2.