Gods woord recht snijden – het recht snijden van een Schriftgedeelte
Inleiding
In een aantal delen is stilgestaan bij het thema “Gods woord recht snijden”. Het betreft een opdracht die de Heere geeft in Zijn woord. In 2 Tim. 2 : 15 lezen we: “Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt”. We hebben gezien wat recht snijden inhoudt, en ook dat daar een belofte aan vast zit. Wanneer u Gods woord recht snijdt, wordt u niet beschaamd. In de verschillende delen is ook stilgestaan bij diverse voorbeelden in het woord van God, die recht gesneden moeten worden. Bijvoorbeeld het verschil tussen de komst van de Heere Jezus voor Zijn Gemeente (de Opname), en de komst van de Heere Jezus met Zijn Gemeente (Zijn Tweede Komst). Zo is ook gekeken naar het verschil tussen de positie die u als gelovige in Christus hebt, en de toestand waar u als gelovige in verkeert. Enerzijds bent u vergeven, anderzijds hebt u vergeving nodig. En tevens is stilgestaan bij het verschil tussen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods.
In dit deel wordt duidelijk dat soms het ene vers in een Schriftgedeelte in het verleden al vervuld is, terwijl het andere vers in datzelfde Schriftgedeelte nog in de toekomst ligt. En soms ligt dat verschil zelfs binnen een vers. In het deel “Gods woord recht snijden – een paar voorbeelden” is daar eigenlijk al een voorbeeld van besproken. En wel, aan de hand van Luk. 4 : 17 – 21, waar de Heere Jezus in de synagoge een gedeelte van de profeet Jesaja voorlas. Hij stopte met lezen, en zei: “Heden is deze Schrift in uw oren vervuld”. En wanneer u dan het gedeelte, dat Hij voorlas, in Jes. 61 : 1 en 2, opzoekt, dan ziet u dat de Heere Jezus midden in Jes. 61 : 2 stopte met lezen. Het voorgaande was vervuld, alles wat daarna kwam, wacht nog steeds vervulling in het Duizendjarig Vrederijk. Oftewel: een komma, middenin Jes. 61 : 2 staat voor een periode van 2.000 jaar. In dit deel kijken we naar: Jes. 8 : 23 – Jes. 9 : 6. Leest u deze verzen eerst.
Jes. 8 : 23 en Jes. 9 : 1 nog maar deels vervuld...
Jes. 8 : 23 en 9 : 1 worden in Matth. 4 : 14 – 16 geciteerd, verzen die gaan over het feit dat de Heere Jezus in Kapernaüm was gaan wonen. Laten we ook die verzen lezen: “Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: Het land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, over de Jordaan, Galiléa der volken: Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan”. Hier staat dat wat Jesaja gesproken heeft, vervuld is. En dus gaat men er vaak vanuit dat die verzen in Jesaja vervuld zijn. Lijkt logisch, toch? Maar let op, eigenlijk conform de situatie in Luk. 4 : 17 – 21 worden niet alle woorden uit Jesaja geciteerd. Leest u de Schriftgedeeltes Matth. 4 : 14 – 16 en Jes. 8 : 23 en 9 : 1 nogeens door. Wat mist er? Wat er mist, in de geciteerde verzen in Matth. 4, is dat het land niet helemaal verduisterd is geworden en dat het land heerlijk gemaakt is. Dan is het de vraag: Waarom zou dit missen? Niet omdat er fouten staan in Gods woord. Niet omdat Matthéüs niet goed geciteerd zou hebben, of dat er iets in de overlevering kwijt geraakt zou zijn. De Heere heeft beloofd Zijn woorden te bewaren (Ps. 12 : 7, 8). Dus: er zal een reden zijn dat dit niet in Matth. 4 is opgenomen. En de reden is heel simpel: omdat dit nog niet vervuld is bij de eerste komst van de Messias. Zeker het heerlijk worden van het land, is iets wat nog gaat gebeuren in het Duizendjarig Vrederijk. Daar waar bijvoorbeeld Joël schrijft over de dag des Heeren (Joël 2 : 1), kunt u bijvoorbeeld in Joël 2 : 18 lezen: “Zo zal de Heere ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen”. En vervolgens staat er in Joël 2 : 21 geschreven: “Vrees niet, o land; verheug u en zijt blijde, want de HEERE heeft grote dingen gedaan”. Wanneer Israël tot bekering komt, zal er ook vreugde zijn voor het land. En dat zal in het Duizendjarig Vrederijk in vervulling gaan.
Matth. 4 : 17 – 21 claimt alleen vervulling voor het feit dat het volk Israël een groot licht heeft gezien. En dat is weldegelijk in vervulling gegaan bij de eerste komst van de Heere Jezus. De Heere Jezus sprak in Joh. 8 : 12: “Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben”. Zowel de verzen in Jes. 8/9 als in Matth. 4 spreken niet over het eigen zijn, het aangenomen hebben, van het licht. Maar wel dat het licht heeft geschenen over het volk. En dat is gebeurd. De Heere Jezus is gekomen. Dat is vervuld. Maar dat betekent dus dat er in Jes. 8 : 23 nog duidelijk een te vervullen deel aanwezig is. Een deel dat dus nog steeds toekomst is.
Een foutje in de StatenBijbel?
Het voorgaande zien we ook in de vervolgverzen van Jesaja 9. In Jes. 9 : 2 lezen we: “Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is wanneer men den buit uitdeelt”. Het eerste deel van het vers wordt in de nieuwe vertalingen precies tegengesteld weergegeven. Het woordje “niet” ontbreekt namelijk. Wij lezen daar in Gods woord (de StatenBijbel): “Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt”. Maar de NBV zegt hier: “diepe vreugde gaf u het”. Ook Het Boek spreekt in dat vers alleen maar over “blij zijn”. En de HSV heeft het woordje “niet” wel, maar heeft van de zin een vraag gemaakt, waardoor de betekenis nog steeds tegenovergesteld is. De HSV heeft: “hebt U niet de blijdschap groot gemaakt?”, waarmee de HSV juist aangeeft dat de Heere Israëls blijdschap groot gemaakt zou hebben. Precies tegengesteld aan wat de StatenBijbel heeft. Het vreemde is natuurlijk dat het vervolg van Jes. 9 : 2 juist wel spreekt over “blijde wezen”, “verblijd” en “verheugd” zijn. En ja, hoe kan men nu verblijd en verheugd zijn als de Heere “de blijdschap niet groot gemaakt” heeft? Dat zogenaamde “foutje” hebben de vertalers en de theologen willen herstellen.
Jes. 9 : 2 over de Gemeente-tijd en het Duizendjarig Vrederijk
Maar het betreft helemaal geen foutje. Het woordje “niet” hoort gewoon thuis in het eerste deel van Jes. 9 : 2. Wanneer u de Schrift recht snijdt, dan weet u dat het deel voor de komma over een andere tijd kan gaan, dan het deel na de komma. En daarom staan er ook de woorden “zullen nochtans”. Sommigen roepen dan: “Het woordje nochtans staat cursief, het is toegevoegd”. Ja, maar door dit woordje, heeft de StatenBijbel wel de betekenis van Gods woord. Waar we achter komen door Schrift met Schrift te vergelijken. Het geeft de tegenstelling tussen het eerste en het tweede deel aan. En zo heeft de Heere ook hier Zijn woord bewaard. Ondanks dat de blijdschap van Israël niet groot gemaakt is, zullen ze namelijk wel blij zijn. Dat laatste is namelijk nog toekomst.
Wat de nieuwe vertalingen zeggen, dat God Israël diepe vreugde gaf, klopt niet. Israël in de Gemeente-tijd is achtervolgd en nog net niet uitgemoord. Overigens precies zoals de Heere hen voorhield, als ze niet naar Zijn woorden zouden luisteren (Deut. 28 : 47 – 52; Jer. 16 : 16). Denk aan het anti-semitisme dat ook nu (2022) de kop weer opsteekt. Daarin is Israëls vreugde niet groot gemaakt. En ook nu kennen zij die vreugde nog niet, maar zij zullen die vreugde wel kennen. Door de Grote Verdrukking heen zullen zij tot bekering komen, en zal hun vreugde groot zijn. Joël 2 : 23 zegt: “En gij, kinderen van Sion, verheugt u en zijt blijde in den HEERE uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen, en den spaden regen in de eerste maand”. In het Duizendjarig Vrederijk zal Israël zich verheugen. Dus het begin van Jes. 9 : 2 gaat geschiedkundig over de Babylonische Ballingschap, toen nog toekomst, maar ondertussen reeds vervuld, en profetisch over de Gemeente-tijd, toen nog toekomst. En het vervolg van Jes. 9 : 2 ziet op Israëls vreugde in het Duizendjarig Vrederijk, wat ook nu nog in de toekomst is.
Ziet u hoe men door onkunde in Gods woord, door het niet recht snijden van Gods woord, en door ongeloof, Gods woord aanpast, en daardoor de waarheid over dat gedeelte nooit leert kennen? Men komt zelfs op het tegengestelde uit. En dat terwijl Gods woord 100 % klopt, als men het maar recht snijdt.
Jes. 9 : 3 en 4 over de Grote Verdrukking
Jes. 9 : 3 en 4 zeggen vervolgens: “Want het juk van hun last en den stok hunner schouders en den staf desgenen die hen dreef, hebt Gij verbroken, gelijk ten dage der Midianieten; Toen de ganse strijd dergenen die streden, met gedruis geschiedde, en de klederen in het bloed gewenteld en verbrand werden tot een voedsel des vuurs”. Hier wordt de strijd van Israël beschreven, waarin de Heere hen de overwinning geeft, waarin de Heere met de vijanden van Israël afrekent. En daarmee is dit een vooruitwijzing naar de strijd bij Armageddon, waar de Heere voor het Joodse volk zal ingrijpen. Ezech. 39 : 3 en 4 luidt: “Maar Ik zal uw boog uit uw linkerhand slaan, en Ik zal uw pijlen uit uw rechterhand doen vallen. Op de bergen Israëls zult gij vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zijn; Ik heb u aan de roofvogels, aan het gevogelte van allen vleugel en aan het gedierte des velds ter spijze gegeven”. En in Ezech. 39 : 9 staat nog geschreven: “En de inwoners der steden Israëls zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van de wapenen, zo van schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren”. En zo kunt u zien hoe deze verzen in Jes. 9 verwijzen naar het einde van de Grote Verdrukking, vlak voordat de Heere Jezus Koning wordt. En dat is nu dus nog steeds toekomst.
Overigens zit hier nog iets moois in. De strijd wordt vergeleken met de strijd tegen de Midianieten. Deze wordt uitgebreid beschreven in bijvoorbeeld Richt. 7 : 19 – 25. Het feit dat deze vergelijking hier gemaakt wordt, betekent dat de geschiedenis van de strijd tegen de Midianieten ook een profetische schaduw werpt op de strijd in de Grote Verdrukking. Maar daar gaan we nu niet verder op in.
Jes. 9 : 5 over de eerste komst van de Messias
En dan volgt Jes. 9 : 5: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst”. Dit is de bekende tekst in Jesaja, die rond Kerst-tijd vaak aangehaald wordt. Die tekst met die prachtige titels van onze Heiland. Die titels, die laten zien dat Hij God geopenbaard in het vlees zou worden (1 Tim. 3 : 16). Toen toekomst, nu vervuld. Het mag duidelijk zijn dat we van vers 4 naar vers 5 2.000 jaar terug in de tijd gaan, want Jes. 9 : 5 gaat over de geboorte van de Heere Jezus op aarde.
Jes. 9 : 6 over het Duizendjarig Vrederijk en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde
En onder andere Zijn Naam “Vredevorst” verwijst natuurlijk weer naar de toekomst, want de Heere Jezus is weliswaar op aarde geweest, waarbij geprofeteerd werd dat Hij Koning zou worden, en op de troon van Zijn vader David zou zitten (Luk. 1 : 31 – 33), maar Hij is nog geen Koning geweest. In het Duizendjarig Vrederijk zal Hij Koning zijn. Wanneer Hij terugkomt naar de aarde, staat er op Zijn kleed en op Zijn dij “...dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren” (Openb. 19 : 16). En Zach. 14 : 9 zegt daarover: “En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE één zijn, en Zijn Naam één”. En dat is nu net waar Jes. 9 : 6 over schrijft: “Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen”. Dit vers ziet naar het Duizendjarig Vrederijk, maar omdat het over de eeuwigheid spreekt, zelfs daar voorbij, naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Jes. 9 : 6 is dus weer minimaal 2.000 jaar verder dan Jes. 9 : 5.
En zo wordt duidelijk hoe Gods Woord recht gesneden kan worden, en recht gesneden moet worden om niet beschaamd uit te komen.