In een leefgemeenschap wonen…
is een commune een Bijbelse vorm van leven voor vandaag de dag?
Gedeelten uit het Bijbelboek Handelingen worden nogal eens aangehaald door bepaalde groeperingen om te bewijzen dat de ware Christen-gemeenten alles gemeenschappelijk hebben. “Net als de eerste gemeenten uit Handelingen”, zo zegt men dan. Het gaat dan om gedeelten als Hand. 2 : 41 – 47 en Hand. 4 : 32 – 37. Met andere woorden: eigenlijk zouden alle Christenen in communen, of leefgroepen moeten wonen, en alles gezamenlijk moeten delen. Misschien dat er zelfs wel mensen zijn die beweren dat het Communisme eigenlijk een Bijbelse staatsvorm is. Maar is dit werkelijk Bijbels te onderbouwen voor de Gemeente van Jezus Christus vandaag de dag? Daar willen we in deze studie naar kijken.
Allereerst is het goed om erbij stil te staan dat Handelingen een Bijbelboek is, dat een overgangsfase beschrijft. Een overgang van de Wet van het Oude Testament voor Joden naar de genade voor de Gemeente van Jezus Christus vandaag de dag (vanaf het volbrachte werk aan het kruis tot nu toe). Net zo goed beschrijft Handelingen een overgangsfase van de verkondiging van het Koninkrijksevangelie door de Heere Jezus en Zijn discipelen naar de verkondiging van het Evangelie der Genade Gods, door Jezus Christus aan de apostel Paulus geopenbaard voor de Gemeente. En Handelingen beschrijft een overgangsfase van de apostel Petrus naar de apostel Paulus. Handelingen beschrijft een overgangsfase, terwijl we de Bijbelse leer voor de Gemeente vinden in de brieven van Paulus. De apostel Paulus is Gods woordvoerder voor ons als Gemeente van Jezus Christus (Rom. 11 : 13; 1 Tim. 2 : 7; 2 Tim. 1 : 11). In Titus 1 : 1 – 3 vinden we daar nog over geschreven: “Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is; in de hoop van het eeuwige leven, dat God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd; namelijk Zijn Woord, DOOR DE PREDIKING, DIE MIJ TOEBETROUWD IS, NAAR HET BEVEL VAN GOD, onze Zaligmaker; aan Titus mijn oprechte zoon, naar het gemeenschappelijk geloof”. In de brieven van Paulus vinden we dus de Bijbelse leer waar wij ons geloof, ons leven en onze lokale gemeenten op moeten bouwen.
Met andere woorden: het boek Handelingen is onmogelijk te gebruiken als leerstellige basis voor de Gemeente. En dat is waar het veelal misgaat: Men gebruikt het boek Handelingen om het functioneren van een lokale gemeente op te baseren. Maar dan heeft men de verkeerde basis. In Handelingen 2 staat Israël bijvoorbeeld nog steeds centraal (Hand. 2 : 14, 22 en 36). In Handelingen 2 verkondigt Petrus, maar hij spreekt absoluut niet over de wedergeboorte; hij zegt zelfs, net zoals Johannes de Doper aan Israël verkondigde (Mark. 1 : 4; Joh. 1 : 31), dat men zich moet laten dopen tot vergeving van de zonden (vers 38), terwijl wij mogen weten vergeving ontvangen te hebben door het vergoten bloed van Jezus Christus (Rom. 3 : 25; Ef. 1 : 7; Kol. 1 : 14). Met andere woorden: wanneer wij de leer voor de Gemeente op Handelingen gaan baseren komen wij verkeerd uit; wanneer wij onze lokale gemeente oprichten vanuit de principes van het boek Handelingen dan komen wij verkeerd uit. Handelingen is leerstellig niet voor de Gemeente, maar beschrijft de geschiedenis, de ontwikkeling van de Gemeente in het prille begin.
Een voorbeeld. Wanneer we kijken naar het geven van de tienden, dan zien we dat de Heere in het Oude Testament de tienden eiste van het volk Israël (Lev. 27 : 30 – 32). Maar zo’n opdracht voor de Gemeente vinden we nergens in de Bijbel. Wel is in 2 Kor. 9 : 6 – 8 geschreven dat “God heeft een blijmoedige gever lief”. Ondanks dat we niet meer onder de Wet leven, zijn er toch groeperingen die gelovigen min of meer verplichten om de tienden af te staan. De tienden kan overigens een lastig onderwerp zijn, omdat er vóór de Wet ook al tienden gegeven werden. Het onderwerp "tienden" is dus niet per definitie "Wettisch". Je komt het tegen bij Abraham (Gen. 14 : 18 - 20) en bij Jakob (Gen. 28 : 22). In het kader daarvan, kan het ook voor Gemeente-leden goed zijn om erover na te denken wat we de Heere geven. Maar er blijft voorop staan dat tegen de Gemeente (in de brieven aan de Gemeente) niet specifiek over tienden gesproken wordt, maar dat we wel een tekst over "vrijwillig" geven tegen komen. Zo worden ook andere Bijbelgedeelten wel gebruikt om de collecte overvloedig te laten zijn. Een voorbeeld is 1 Kor. 16 : 1 – 3: “Aangaande nu de inzameling, die voor de heiligen geschiedt, zoals ik aan de gemeenten in Galatië verordend heb, doet ook gij alzo. Op elke eerste dag der week, legge ieder van u iets bij zichzelf weg, vergaderende een schat, naardat hij welvaren verkregen heeft; opdat de inzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn. En wanneer ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij bekwaam zult achten, door brieven zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen”. Vaak wordt deze tekst gebruikt om aan te tonen dat de eerste gemeenten op de eerste dag der week inzameling hielden, en zo zou ook de kerk vandaag de dag moeten doen. Maar men gaat eraan voorbij dat dit niet een inzameling was voor de lokale gemeente, maar voor de gelovigen in Jeruzalem. Daar komt bij dat dit niet een inzetting was die altijd geldig bleef, maar dit was een actie van Paulus, om de gelovigen in Jeruzalem tegemoet te komen in hun armoede. Natuurlijk is het goed om er dan een geestelijke les uit te trekken, dat we, door iets af te zonderen van onze rijkdom, medegelovigen kunnen laten delen in die rijkdom. Het feit dat er ook vandaag de dag op de eerste dag der week ingezameld wordt, naar dit voorbeeld, is ook niet verkeerd. Al helemaal niet, als we bijvoorbeeld in Spr. 3 : 9 lezen: "Vereer den HEERE van uw goed, en van de eerstelingen van al uw inkomst". Maar wanneer gemeente-leiders deze tekst gebruiken om gemeente-leden tot geld geven te verplichten (en misschien wel de tienden te verplichten), en dat dan ook elke zondag weer benadrukken, dan zijn ze verkeerd bezig.
Paulus stelde een inzameling in, om de gelovigen in Jeruzalem te hulp te komen. Zij waren namelijk arm geworden. In Rom. 15 : 25 en 26 lezen we: “Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. Want het heeft die van Macedonië en Achaje goed gedacht een blijk van gemeenschap te doen aan de armen onder de heiligen, die te Jeruzalem zijn”. De Engelse KJV 1611 zegt: “to make a certain contribution for the poor saints which are at Jerusalem”. Dus niet: ‘de armen onder de heiligen’, maar: ‘de arme heiligen die te Jeruzalem zijn’.
De Bijbel laat in Handelingen zien dat de gelovigen in Jeruzalem alles gemeenschappelijk hadden. Ze hadden zelfs geen gebrek stond er in Handelingen 4. In Hand. 2 : 44 staat: “En allen, die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen”. De gelovigen in Jeruzalem verkochten alles wat ze hadden, overigens vrijwillig (!) (Hand. 5 : 3, 4), en gaven het geld aan de apostelen. De apostelen verdeelden het weer onder de gelovigen al naar gelang iedereen nodig had. Iedereen gaf zijn bezittingen op voor het algemeen belang. In feite kennen we dat vandaag de dag dus in de vorm van een commune of leefgroep. Hiervan kunt u in Hand. 4 : 34 – 35 lezen: “Want er was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten de prijs der verkochte goederen, en legden die aan de voeten der apostelen. En aan een ieder werd uitgedeeld, naar dat elk van node had”. Er was geen gebrek. De apostelen gaven ieder hun deel. Persoonlijk bezit kende men niet. Wanneer een lamme genezen wordt, zegt Petrus dan ook in Hand. 3 : 6: “…Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u; in de Naam van Jezus Christus, de Nazaréner, sta op en wandel!” Aan deze uitspraak is niets geestelijks, Petrus had heel gewoon geen persoonlijk bezit, alles was gemeenschappelijk.
Maar waarom was dit in de beginfase zo? Het is in feite een regelrecht uitvloeisel van de verkondiging van het Evangelie van het Koninkrijk. We vinden bijvoorbeeld in Mark. 10 : 29 – 30 het volgende: “En Jezus antwoordende, zeide: Voorwaar zeg Ik u: Er is niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, en akkers, om Mijnentwil en om het Evangelie, of hij ontvangt honderdvoud, nu in deze tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven”. Zo vinden we Luk. 12 : 33: “Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes…”. Dit was de boodschap van de verkondiging van het Evangelie van het Koninkrijk. En zowel Johannes als Jezus riepen: “Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij” (Matth. 4 : 17). Jezus zou (terug)komen en Zijn Koninkrijk op aarde vestigen. De mensen moesten daarvoor bereid zijn, en stelden alles in dienst van dat Koninkrijk. Wat de mensen toen nog niet wisten, was dat er eerst nog een periode van de Gemeente zou aanbreken. En nadat de Heere het geheimenis van de Gemeente aan Paulus geopenbaard heeft, vinden we dat de apostelen en volgelingen van de Heere Jezus in Jeruzalem, die alles verkocht hadden, arm zijn en lijden. Zij die alles gemeenschappelijk hadden, leven even later in de geschiedenis in armoede. En daarom laat Paulus onder de gemeenten een inzameling houden. Een inzameling voor “de arme heiligen te Jeruzalem”.
Alhoewel ‘geven’ en ‘omzien naar de armen’ zeer Bijbels zijn(!), halen we de Schrift dus behoorlijk uit de context, wanneer we deze teksten (1 Kor. 16 : 1 – 3) gaan gebruiken om een goede collecte-opbrengst te krijgen; en zijn wij bezig met eigen interpretatie, terwijl de Bijbel aangeeft dat de Schrift NIET van eigen uitlegging is (2 Petr. 1 : 20). Wat weer niet wegneemt, dat we kunnen nadenken over wat er geschreven staat in 2 Kor. 8 : 7 en 8: "Zo dan, gelijk gij in alles overvloedig zijt, in geloof en in woord en in kennis en in alle naarstigheid, en in uw liefde tot ons, ziet dat gij ook in deze gave overvloedig zijt. Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als door de naarstigheid van anderen ook de oprechtheid uwer liefde beproevende". Blijkbaar behoren de gelovigen niet alleen overvloedig te zijn in geloof, en in woord, en in kennis, en in toewijding, maar worden ze ook opgeroepen overvloedig te zijn in een andere gave, namelijk die van "geven". Zie de eerste verzen van 2 Kor. 8. Maar opnieuw staat hier geschreven: "Ik zeg dit niet als gebiedende". Het is dus geen gebod. Hieruit blijkt opnieuw dat het vrijwillig is.
En de Gemeente van Jezus Christus? Moeten de leden van die Gemeente alles verkopen? Is het de bedoeling dat wij in commune gaan leven? We vinden het nergens in de brieven aan de Gemeente. Wel vinden we bijvoorbeeld 1 Tim. 5 : 8: “Doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige”. Het is dus de bedoeling dat wij niet in eerste instantie voor de gemeenschap zorg dragen. Onze eerste verantwoording ligt bij onze huisgenoten. En vervolgens bij onze geloofsgenoten (Gal. 6 : 10). Dat zegt de Heere tegen de Gemeente. En wanneer we dan ook nog kijken naar 2 Kor. 12 : 14, dan lezen we daar: “Ziet, ik ben ten derde male gereed, om tot u te komen, en zal u niet lastig zijn; want ik zoek niet het uwe, maar u; want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen”. Wanneer wij alles verkopen en aan de gemeenschap geven, dan vergaderen wij niets voor onze kinderen. Ook dit moeten we weer in perspectief, in de context, zien. Allereerst gaat dit vers natuurlijk over Paulus tegenover zijn geestelijke kinderen (zie bijv. Gal. 4 : 19). En ook Paulus schrijft dat predikers "van het Evangelie" mogen leven (1 Kor. 9 : 1 - 9, 14, zie ook Filip. 4 : 15 - 19). Maar "geven" is belangrijk, en daarom gaf Paulus zijn geestelijke kinderen... En in eerste instantie gaf hij ze natuurlijk een andere soort "schatten", namelijk geestelijke "schatten in den hemel" (Matth. 6 : 20). Want we lezen dat hij "niet het uwe, maar u" zocht. Maar we lezen ook dat hij ze niet tot last wilde zijn (zie ook 2 Kor. 12 : 15). En als we dan bedenken dat de ouders schatten voor de kinderen vergaderen, wat zijn dan de "schatten"? Het gaat niet om aardse rijkdom. Gods Woord leert namelijk, ook in de brieven aan de Gemeente, dat wij tevreden moeten zijn met voedsel en onderdak (1 Tim. 6 : 8). We zien in elk geval dat het vanuit de Schrift totaal niet te onderbouwen is om in commune te gaan leven. Nee, voor ons is het zelfs on-Bijbels!
Maar zien we hier ook uit hoe belangrijk het is dat we het Woord kennen en recht verdelen? Als gelovigen de Bijbel niet kennen, kan men het Woord gebruiken om bijvoorbeeld aan te tonen dat communisme het door God bedoelde systeem is; door teksten die leerstellig niet voor vandaag de dag bedoeld zijn te gebruiken, en als gebod te prediken. Uiteindelijk is het dan vaak nog een machtsmiddel om controle te hebben over een groep gelovigen. Mensen worden op zo’n manier aan de hand van de Bijbel misleid. Dit is nooit de bedoeling van de Heere God. Vandaar ook Zijn oproep in 2 Tim. 2 : 15: “Benaarstig u, om uzelf Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt”.