Indien gij met uw mond zult belijden...

 

Inleiding

In deze studie wordt stilgestaan bij een aantal verzen uit de Romeinen-brief, verzen die zo mooi laten zien hoe u tot reddend geloof in de Heere Jezus kunt komen (of bent gekomen). In deze verzen staat onder andere geschreven dat geloof met het hart rechtvaardigt, maar vervolgens ook dat het belijden met de mond zalig maakt. Prompt zijn er dan mensen die zeggen dat reddend geloof “alleen geloven met het hart” is. En dat belijden met de mond een werk zou zijn. Eigenlijk zegt men dat het citeren van Rom. 10 : 9 en 10 dus niet goed zou zijn, ja zelfs een valse leer zou zijn, en dus niet tot redding zou leiden. Maar waarom zegt de Schrift, nota bene in de brieven aan de Gemeente, deze verzen dan wel? Het gaat om: Rom. 10 : 9 – 13.


Reddend geloof begint in het hart...

Allereerst is het van belang om te zien dat geloof, volgens de Schrift, begint in het hart. Dat is overigens al in het Oude Testament te lezen. Ondanks dat het volk Israël de werken van de Wet moest doen, verwijt de Heere hen dat zij Hem niet dienden vanuit het hart (Jes. 29 : 13). In Hand. 28 : 27 zegt de Heere daarover: “Want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze”. Het begint dus bij het hart… Dat was toen al, maar dat geldt nu nog steeds. Alleen de boodschap is anders, in die zin dat het in de Gemeente-tijd  gaat om geloof in de Heere Jezus en Zijn volbrachte Werk. En daarom spreekt Rom. 10 : 10 over rechtvaardiging door het geloof met uw hart. Wanneer u met uw hart gelooft wat de Schrift zegt, wat de Heere Jezus voor u gedaan heeft, dan vergeeft de Heere uw zonden en dan bent u gered.

Maar Rom. 10 : 9 en 10 spreken ook over het belijden met de mond ter zaligheid. Hoe kan dat dan? 


Wat is belijden?

Belijden… wat is dat eigenlijk? Belijden is eigenlijk:  vertellen over… Wanneer u uw zonden belijdt, dan zegt u met uw mond uw zonden tegen de Heere, maar ook wat dat betekent... (Lev. 5 : 5; Joz. 7 : 19; Ps. 32 : 5; 1 Joh. 1 : 9). U kunt Bijbelse leer belijden (Hand. 23 : 8). Maar zo kunt u ook de Heere of de Naam van de Heere belijden, voor de mensen, maar ook voor de Heere Zelf (2 Kron. 6 : 24; Rom. 15 : 9; Filip. 2 : 11). De context van de verzen van Rom. 10 : 9 – 13 gaat om het belijden van wat men gelooft, en dan wel heel specifiek het belijden van de Heere Jezus en het belijden van de opstanding van de Heere Jezus. En daarmee in feite het belijden van het Volbrachte Werk van de Heere Jezus, dat Hij voor uw zonden gestorven en opgestaan is. Dát is het Evangelie der Genade Gods, dat redt. In 1 Kor. 15 : 1 en 2 wordt gesproken over het Evangelie waardoor men zalig wordt, waardoor men behouden wordt. Dan zegt 1 Kor. 15 : 3 en 4: “Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften”. Dat Hij is gestorven, betekent ook dat Hij Zijn bloed voor u vergoten heeft. Dat Hij is opgestaan, betekent ook dat Hij daadwerkelijk God was, Die Zijn zondeloze bloed voor u kón vergieten (Rom. 1 : 4). En dan zeggen Rom. 10 : 9 en 10 dus, dat wanneer u dát gelooft met uw hart, maar ook belijdt met uw mond… dat u dan behouden bent. Waarom staat daar het belijden met de mond bij? 


Behouden op basis van het aannemen van de woorden van de Heere Jezus

Een voorbeeld. In Joh. 12 : 42 en 43 lezen we over de oversten van het Joodse volk: “Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. Want zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God”. Hier staat dat de oversten in Hem geloofden, maar Hem niet beleden… Waren zij dan verloren? Natuurlijk kon de wedergeboorte hier nog niet spelen. De Heere Jezus was nog niet voor de zonden van de mensen gestorven en opgestaan. Maar bijv. Hand. 6 : 7 getuigt dat een grote groep uit de priesters tot geloof kwam: “En het Woord Gods wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer; en een grote schare der priesters werd het geloof gehoorzaam”. Maar zoals de Heere Jezus Zijn woorden liet horen, zo geloofden in die tijd reeds “velen uit de oversten” in Hem. En toch beleden zij Hem niet voor de mensen… Zij waren namelijk bang om uit de synagoge geworpen te worden. Dat is in principe niet goed te praten. Zij hadden de Heere God op de eerste plaats moeten zetten, wat mensen ook zeiden. Maar kijk wat de Heere Jezus in dezelfde context zei, in Joh. 12 : 47, 48: “En indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. Die Mij verwerpt en Mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: het Woord dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage”. De Heere Jezus oordeelde niet bij Zijn eerste komst op aarde. Toen kwam Hij juist om de mensen te redden. Maar er komt een dag dat Hij wel zal oordelen op basis van Zijn woord. Dat zal rond Zijn Tweede Komst gebeuren (Joh. 5 : 22; Matth. 25 : 31; Openb. 20 : 11 – 15). Maar waar het nu even om gaat is dat we hier niet lezen: “Die mij niet geloofd zal hebben, en niet beleden zal hebben wordt geoordeeld”, maar wel: “indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben” en Hem daardoor “verwerpt”, die zal geoordeeld worden. Uit deze teksten blijkt dus dat die Joodse leiders niet behouden zijn op hun getuigenis voor de mensen…, maar op basis van hun aannemen van de woorden van de Heere Jezus. Hieruit blijkt dus, dat het in de eerste plaats om het hart gaat. 

Het is van belang om te zien dat de oversten Hem niet beleden voor de mensen. Daar wordt zo direct nog op teruggekomen. Maar feit is dat de Heere ze afrekent op het geloof met het hart, en dat is wat voor de Heere rechtvaardig maakt (Rom. 10 : 9, 10). We vinden dat overigens ook terug in Rom. 10 : 11, waar geschreven staat: “Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden”.


Maar waarom spreekt Romeinen 10 dan over belijden met de mond?

Maar opnieuw de vraag: Waarom zegt Rom. 10 : 10 dan: “… en met den mond belijdt men ter zaligheid”? Sommigen leggen dat uit als zijnde dat het een “roep van het hart” zou zijn. Maar de Bijbel zegt: “… en met den mond belijdt men ...”. Dus het gaat weldegelijk om gesproken woorden. Het gaat niet op om hier te zeggen dat de Schrift recht gesneden moet worden, en dat het van daaruit niet voor de Gemeente zou zijn, want deze verzen staan in één van de brieven aan de Gemeente. Dus nogmaals: hoe kan dat? 


De Heere wil aangeroepen/gebeden worden

Het begint gewoon bij het feit dat de Heere door mensen aangeroepen wil worden. De Heere wil door mensen gebeden worden. Hele eenvoudige teksten als 1 Thess. 5 : 17 laten dat zien: “Bidt zonder ophouden” (zie ook: Rom. 12 : 12; Ef. 6 : 18 – 20). In de Schrift vindt u de woorden van God. Dus wanneer u daar meerdere malen iets leest in de trant van: “Bidt zonder ophouden”, dan weet u dat de Heere God gebeden wil worden. Andere woorden die u daarvoor in de Bijbel tegenkomt zijn: dat de Heere aangeroepen wil worden. Zo zegt Ps. 105 : 1: “LOOFT den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken” (zie ook Ps. 116 : 2, 17). Door de zondeval is er een soort van scheiding tussen de Heere God en de mens gekomen. De mensen zijn vijanden van de Heere God geworden. En toch heeft de Heere God een Plan waarmee de volken Hem allemaal gaan aanroepen. Zef. 3 : 9 zegt: “Gewisselijk, dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder”. En zo zegt Filip. 2 : 11 dat “… alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders”. Maar dat zal pas ver na deze Gemeente-tijd zijn. Maar daar gaat het naar toe. Ondertussen zijn het de goddelozen die Zijn Naam niet willen aanroepen. Zo zegt bijvoorbeeld Ps. 79 : 6: “Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen; en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen” (zie ook Ps. 14 : 4; Jer. 10 : 25). Het mag duidelijk zijn dat de Heere gebeden wil zijn. De Heere wil aangeroepen worden. En de Naam van de Heere Jezus zál uiteindelijk door alle tong beleden worden. Ondertussen mag u, wanneer u een kind van God bent, nu al voortdurend Zijn Naam aanroepen in gebed.

En wat zegt nu juist Rom. 10 : 13: “Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden”. De Heere wil aangeroepen worden… en dan leest u in Rom. 10 : 13 dat een ieder, die de Naam des Heeren aanroept, zalig zal worden… Klaarblijkelijk zegt dat vers dat de Heere bij de bekering aangeroepen wil worden. Dus dat is een verwijzing  naar een gebed bij de bekering… een belijden met uw mond van de Heere… bij uw bekering, zoals we gelezen hebben in Rom. 10 : 9 en 10. Een belijden, niet aan mensen, maar aan de Heere. 

Nog niet zo lang geleden hoorde ik een prediker zeggen, dat wanneer men zegt dat u bij uw redding een gebed uit hoort te spreken, dat het gebed dan een werk zou zijn. En als voorbeeld haalde deze prediker iemand aan, die zich met de hamer op de hand sloeg en daarbij de Naam van Jezus hardgrondig riep… En daarbij stelde deze prediker de vraag: “Is deze persoon gered?” En toen zei hij: “Volgens velen wel, want hij heeft de Naam van de Heere aangeroepen met zijn mond…” [1]. Dit is in de eerste plaats een heel droevig voorbeeld, omdat een ieder weet dat de Naam van de Heere Jezus in deze  situatie niet uit geloof geroepen werd, maar als een scheld- of vloekwoord. En het mag duidelijk zijn wat de Schrift over het ijdel gebruik van Zijn Naam zegt (zie bijv. Ex. 20 : 7). Door dit als voorbeeld te gebruiken probeert deze prediker mensen af te leiden van hetgeen de Heere weldegelijk zegt. Deze prediker maakt mensen aan het twijfelen over de inhoud van Rom. 10 : 13, wat weldegelijk tegen de mensen in deze Gemeente-tijd gezegd wordt. Deze prediker probeert vervolgens te verklaren dat het om een aanroepen met het hart zou gaan; echter de directe context in Gods woord is heel duidelijk, en spreekt over belijden met de mond. Meerdere malen zelfs, in die directe context. En dat belijden is dus niet direct een belijden voor de mensen (wat ook belangrijk is, maar niet voor behoud), maar een belijden voor de Heere. En dat blijkt uit dit vers Rom. 10 :  13. Denk aan de oversten van het volk, die de Heere Jezus niet beleden. Dat deden zij niet voor de mensen… Nicodémus bijvoorbeeld kwam in de nacht bij de Heere Jezus (Joh. 3 : 1, 2), om niet door mensen gezien te worden. Maar Hij kwam dus wel bij de Heere Jezus!


Bekering en belijden (aan de Heere) gaan samen

Het mooie is dat de bekering, in combinatie met belijden van de Naam van de Heere, ten opzichte van de Heere Zelf, reeds in het Oude Testament beschreven staat. Toen de tempel van Salomo werd ingewijd, bad hij onder andere de volgende woorden, in 1 Kon. 8 : 33: “Wanneer Uw volk Israël zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren en Uw Naam belijden en tot U in dit huis bidden en smeken zullen”. Ziet u dat… bekeren en het belijden van Gods Naam gaan samen. Hetzelfde komt u tegen in 1 Kon. 8 : 35, maar ook in 2 Kron. 6 : 24 en 26. In de profeten komt u het weer tegen, wanneer het gaat om de bekering van Israël. In Hos. 14 : 2 en 3 staat geschreven: “Bekeer u, o Israël, tot den HEERE uw God toe; want gij zijt gevallen om uw ongerechtigheid. Neemt deze woorden met u, en bekeert u tot den HEERE; zegt tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen”. Er staat: “Zegt tot Hem…”. Daarnaast zijn “de varren” een verwijzing naar de offers. De Heere zegt elders dat Hij geen lust had aan de offeranden, maar wel aan het feit dat men van binnenuit de Heere eerlijk diende (Ps. 51 : 16 – 19). En dat leidt dan tot bijvoorbeeld het geestelijke offer van “de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden”, zoals Hebr. 13 : 15 zegt. 

Maar bekering en het belijden van Zijn Naam gaat dus samen in het Oude Testament. En zo vindt u in de brieven aan de Gemeente dat bekering en belijden, ondanks de verschillen tussen de Wet en de Gemeente, weer samengaan. Rom. 10 : 9 zegt: “Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden”. En Rom. 10 : 13 zegt: “Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden”. En natuurlijk is er zoals gezegd verschil: het belijden in de Gemeente-tijd is anders dan in het Oude Testament. Het belijden en aanroepen van de Naam des Heeren, staat hier in de context van het Volbrachte Werk van de Heere Jezus, iets waar in het Oude Testament nog geen sprake van was.


Het hart van de mens van nature is boos

Maar waarom is dat belijden met de mond zo belangrijk? Het doel van de Heere is dat mensen Hem belijden en aanroepen, maar Hij wil wel dat dat met het hart gebeurt. We zagen dat al aan de hand van het voorbeeld van het Oude Testament. Maar wat zegt de Bijbel over het hart van de natuurlijke mens? Daar zit helemaal niets goeds in. Zo zegt Jer. 17 : 9: “Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen?”. Toen de Heere Jezus op aarde was, maakte Hij de opmerking dat hetgeen uit het hart van de mens komt, de mens verontreinigt (Mark. 7 : 21 – 23). Dat is niets dan duisternis, in de vorm van kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, boosheden, bedrog, lastering, onverstand, etc. Zo zegt Spr. 6 : 12: “Een Belialsmens, een ondeugdzaam man, gaat met verkeerdheid des monds om”.


Bekering door het woord van God

Maar dan komt dat moment dat de ongelovige in aanraking komt met Gods woorden. Dat staat beschreven in Rom. 10 : 8: “Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken”. Paulus baseerde de verzen rond Rom. 10 : 8 op enkele verzen uit de Wet, hij paste ze toe op de Gemeente-tijd. Het gaat om Deut. 30 : 11 – 14. We lezen in elk geval dat de woorden van de Heere God zeer nabij zijn. U hoeft ze niet van ver te halen. Niet uit de hemel. Niet van de andere kant van de wereld. Zoals het Joodse volk Gods woorden in de Wet had ontvangen, zo hebben ook wij Gods woorden ontvangen. En voor ons gaat dat een stukje verder dan de Wet. Wij hebben nu zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Maar dat woord van God is nabij. Wanneer u het spreekt, heeft u het in uw mond. Als u er naar luistert, neemt u dat woord van God, of u het nu wilt of niet, in u op. U hebt het daardoor in u. In uw geest, dus ook in uw hart. Alleen de vraag is vervolgens: wat doet u met dat woord van God? Neemt u het aan? Of niet? Zoals Paulus aan Timotheus over de laatste dagen schrijft in 2 Tim. 3 : 7 en 8: “Vrouwkens die altijd leren en nimmermeer tot kennis der waarheid kunnen komen. Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde van verstand, verwerpelijk aangaande het geloof”. Wanneer u het woord van God hoort, kunt u er dus twee dingen mee doen. Dat geldt overigens ook voor gelovigen, maar de context in Rom. 10 gaat over ongelovigen, die tot geloof komen. U kunt het woord aannemen of naast u neerleggen. Neemt u het aan en gaat u het bewaren in uw hart? Of wijst u het af, en legt u het naast u neer? Nu zeggen Rom. 10 : 9 en 10, dat wanneer u het gelooft met uw hart en het daardoor belijdt met uw mond, dat u gered bent. 


Een veranderd hart… gaat de Heere belijden...

De Heere heeft dan door de wedergeboorte de Heilige Geest in uw hart uitgezonden, Die zegt: “Abba Vader” (Gal. 4 : 6; Tit. 3 : 4, 5). Wanneer u dus tot bekering komt gaat u de Heere belijden… De Heere geeft u dan door Zijn Geest verlichting in dat hart. In 2 Kor. 4 : 6 staat bijvoorbeeld geschreven: “Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus”. U wordt dan gereinigd (Hand. 15 : 9), en u verandert dan … U wordt dan een nieuw mens.

Spr. 10 : 32 laat het onderscheid zien: “De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is, maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid”. 

Kortom, als iemand zegt tot geloof te komen, en de Heere zegt te willen aannemen als zijn of haar persoonlijke Verlosser, maar het niet wil of niet kan belijden voor de Heere, dan zit er klaarblijkelijk iets niet goed in het hart. We zagen bijvoorbeeld dat het de goddeloze is, die de Heere niet wil aanroepen… (Ps. 79 : 6).


Het belijden geeft aan dat u het Evangelie persoonlijk toegepast heeft

Het is goed om bij het voorgaande op een waarschuwing van de Heere te letten. Want geloven in de zin van “weten dat de Heere bestaat”, en het dan over Hem hebben, is namelijk geen belijdenis. De Heere laat namelijk zien dat u kunt geloven, zonder gered te zijn. De Bijbel getuigt bijvoorbeeld dat de duivelen wisten dat Jezus Christus de Zoon van God was. En toch waren zij niet gered. In Jak. 2 : 19 staat bijvoorbeeld geschreven: “Gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen”. En toen de Heere Jezus op aarde was, riepen de twee Gergeseense bezetenen tegen Hem in Matth. 8 : 29: “En zie, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd?”. Zij spraken over Jezus, zelfs dat Hij de Zoon van God is, en toch waren zij niet gered… Belijden betekent dat u het weet, dat u het gelooft en dat u het persoonlijk toepast. U belijdt dat het voor u is. U belijdt dat wat de Heere Jezus gedaan heeft, dat u dat nodig hebt, dat Hij dat voor u gedaan heeft… En daarom is belijden met de mond zo belangrijk. 

Vaak haalt men dan nog de situatie aan van Cornelius en de zijnen, die tot geloof kwamen. Toen Petrus nog sprak viel de Heilige Geest op hen… staat er in Hand. 10 : 44. Dus zegt men: “Zie je wel, men beleed helemaal niets…”. Maar men vergeet dan dat tegelijkertijd hetgeen gebeurde wat in Hand. 10 : 46 geschreven staat: “Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. ...”. Het gaat nu even niet  om het “spreken met vreemde talen”, wat bij de begintijd van de Gemeente hoorde, maar wat u hier ziet is: zij beleden de Heere...


“Uit den overvloed des harten spreekt de mond”

Het is niet voor niets dat de Heere bijvoorbeeld in Matth. 12 : 34 zegt: “Gij adderengebroedsels, hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond”. Het is weliswaar een andere context, maar het werkt ook de andere kant op. Op het moment dat u tot bekering komt, bent u vol van de Heere, en zult u dat de Heere belijden. Alleen al uit dankbaarheid dat Hij u gered heeft. 


Verschil tussen belijden voor mensen en belijden voor de Heere

In het vervolg daarna komt dat er in het Christenleven soms niet uit, omdat men de Heere wel heeft aangenomen, maar weigert gehoorzaam te zijn en het vlees liever volgt. Dan ontstaan de werken van het vlees… Dat kan bijvoorbeeld, net als bij de oversten die in de dagen van de Heere Jezus tot geloof kwamen, tot uiting komen in het feit dat u de eer van mensen liever hebt dan de eer van God (Joh. 12 : 43), waardoor u bang bent om de Heere te belijden voor mensen. Zo zijn er meer redenen waardoor u bang kunt zijn om de Heere voor de mensen te belijden. Angst om bespot te worden (Joh. 12 : 43), bang om alleen te komen staan (Joh. 12 : 42), bang dat mensen u niet willen geloven (Ex. 4 : 1), bang dat u het niet kunt (Ex. 4 : 10) of angst om te falen (Ex. 6 : 11, 12). Maar dat heeft allemaal te maken met de navolging van de Heere. En daarom klinkt voor de Christen elke keer de oproep: legt de oude mens af en doet de nieuwe mens aan (Ef. 4 : 22 – 24). Maar dat heeft niets met behoud te maken...

Als kind van God heeft u met uw hart de keuze gemaakt om de Heere als uw persoonlijke Verlosser aan te nemen, en dat zult u Hem verteld hebben, omdat het in uw hart goed gekomen is met Hem. Eigenlijk zoals u over de bekering van iemand leest in 1 Kor. 14 : 25: “En alzo worden de verborgen dingen zijns harten openbaar; en alzo vallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen dat God waarlijk onder u is”. Ook hier is de context de begintijd van de Gemeente, in verband met profetie. Maar duidelijk is dat de ongelovige (1 Kor 14 : 24), die hier tot bekering kwam, God aanbad. Wanneer u de Heere niet kunt aanroepen, bent u niet gered.


Tegenwerpingen...

Vaak zegt men dan: “Ja, maar als iemand wel belijdt, maar niet gelooft met het hart, dan is deze persoon toch verloren?” Ja natuurlijk is dat zo. Het punt is dat het dan eigenlijk geen belijden is, omdat het geen persoonlijk geloof is, maar gewoon een “spreken over”. Het gedeelte in Rom. 10 laat juist zien dat het om het belijden gaat van hetgeen u gelooft met uw hart.

Ook wordt wel aangehaald: “Maar wat als iemand fysiek niet spreken kan?” Dat is een uitzonderingssituatie. Dat is geen reden om Rom. 10 : 9 – 13 niet te geloven zoals het geschreven staat. De Heere is rechtvaardig. Hij kent de situatie en het hart van degene die het aangaat, en Hij ziet ook hoe het hart van deze persoon “spreekt”. Maar dat aanroepen, dat belijden is normaal gesproken het resultaat van het feit dat u met uw hart gelooft. Dat gebed is dus geen werk. U belijdt wat de Heere Jezus Christus voor u gedaan heeft. Dat belijdt u. Oftewel: de Heere Jezus heeft het gedaan. De Heere Jezus heeft het Volbracht. De vraag is: Gelooft u dat Gods woord de waarheid is? Óók als Hij de woorden van Rom. 10 : 9 – 13 geeft?


Er is er één die niet wil dat u de Heere belijdt: de duivel

Waarom zou iemand zoveel moeite hebben met het belijden van de Heere Jezus bij de bekering? Temeer daar er één is, die niet wil dat de Naam van de Heere Jezus beleden wordt, en dat is de duivel. 1 Joh. 4 : 1 – 3 zeggen: “GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. Hieraan kent gij den geest Gods: Alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt dat komen zal, en is nu alrede in de wereld”. Natuurlijk gaan deze verzen niet direct over bekering en belijden… Maar toch leest u uit deze verzen dat er eentje is die heel veel moeite heeft met het belijden van hetgeen de Heere Jezus heeft gedaan. Zoals gezegd: de duivel. Wat zegt dat over iemand die het “belijden met de mond”, zoals het tegen de Gemeente gezegd wordt, loochent en het gewoon uit de brieven aan de Gemeente “wegleest” o.i.d. … ?


Conclusie

En daarom blijven wij prediken, Rom. 10 : 9 en 10: “Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid”.

 

[1]  “What Are You Adding To Salvation?”, Robert Breaker, zie bij ca. 37 min., bron: https://www.youtube.com/watch?v=ok_k5V3O_Jg.