Protestantisme (Calvinisme) – over onweerstaanbare genade
Inleiding
Het voorgaande deel van deze serie over het Protestantisme (Calvinisme) ging over de letter “L” van “TULIP”, het derde van de vijf hoofdpunten van het Calvinisme. De “L” staat voor “Limited atonement“, oftewel: “beperkte verzoening”. Doordat Calvinisten leren dat de mens geen vrije wil heeft, en dus niet zichzelf tot God kan bekeren, doordat zij leren dat de Heere bepaalde mensen heeft aangewezen om Zijn kinderen te worden, en dat dat dus onbereikbaar is voor die anderen, leren zij dus ook dat de Heere Jezus niet voor alle mensen gestorven en opgestaan zou zijn. Het bloed van de Heere Jezus, dat aan het kruis van Golgotha vergoten is, zou slechts zijn voor de uitverkorenen, volgens de Calvinistische leer. Vandaar dat men spreekt over “beperkte verzoening”. Als voorbeeld hebben we gekeken naar regel/paragraaf 8 van de "Dordtse Leerregels". In Gods woord zagen we dat de Heere Jezus Zichzelf voor alle mensen gegeven heeft. We zagen dat de Heere Jezus voor de zonden van de gehele wereld gestorven is, ja, dat Hij in principe zelfs de goddelozen gekocht heeft. Zo is het volgens Gods woord dan ook de wil van de Heere God dat alle mensen tot bekering komen. Maar dat betekent niet dat daadwerkelijk alle mensen ook tot bekering komen. De Heere God laat niet voor niets de boodschap van het Evangelie klinken. Mensen hebben een eigen wil, op basis waarvan ze die oproep naast zich neer kunnen leggen of kunnen aannemen. Dat mensen een eigen wil hebben wordt natuurlijk ontkend door de Calvinisten, maar in het deel over de totale verdorvenheid van de mens, zagen we dat de Heere God de mens weldegelijk een eigen wil heeft gegeven. Het gaat erom dat u Gods aangeboden verzoening in de Heere Jezus persoonlijk aanneemt.
De “I” van “TULIP”
In dit deel wordt ingegaan op de letter “I” uit “TULIP”, wat staat voor “Irresistable Grace”, oftewel: “Onweerstaanbare Genade”. Op de site van de "Dordtse Leerregels" lezen we daar het volgende over:
“Een mens is niet in staat om de genade van God te ontlopen wanneer God heeft besloten om aan die persoon Zijn genade te tonen” [1].
Voortkomend uit de gedachte dat de Heere God op persoonsniveau zou bepalen wie er behouden is en wie niet, Zijn zogenaamde onvoorwaardelijke verkiezing, voortkomend uit de gedachte dat de mens geen eigen wil zou hebben door de totale verdorvenheid, leert men dus ook dat als de Heere God u op het oog heeft, dat u dan niet “nee” kunt zeggen. Gods genade zou onweerstaanbaar zijn... In paragraaf 14 van hoofdstuk 3-4 van de “Dordtse Leerregels” lezen we daar onder ander het volgende over:
“Zo is dan het geloof een gave Gods; niet omdat het aan den vrijen wil des mensen van God wordt aangeboden, maar omdat het den mens metterdaad wordt medegedeeld, ingegeven, en ingestort; ook niet daarom, dat God alleen de macht om te geloven zou geven, en daarna de toestemming of het daadwerkelijk geloven van den vrijen wil des mensen verwachten; maar omdat Hij, Die daar werkt het willen en het werken, ja alles werkt in allen, in den mens teweegbrengt beide, den wil om te geloven en het geloof zelf” [2].
De mens zou de Heere God niet kunnen tegenspreken...
Volgens het Calvinisme wordt de eigen wil duidelijk ontkend, en wordt de wil om te geloven en het geloof zelf door de Heere God “medegedeeld, ingegeven, en ingestort”. U zou het dan dus niet kunnen tegenspreken of tegenhouden. Dit blijkt ook uit de bespreking van wat volgens het Calvinisme een dwaalleer is. De "Dordtse Leerregels" zeggen onder andere bij de verwerping van de dwaling nr. 8 bij hoofdstuk 3-4 dat het een dwaling is dat u “de wedergeboorte door God” “als mens” zou kunnen “weerstaan”.
Eigenlijk gaat dit opnieuw over de vraag of de mens überhaupt een vrije wil heeft, alleen nu toegepast op het stukje: of de mens iets, wat de Heere aanbiedt, naast zich neer kan leggen of niet. Laten we eens een aantal voorbeelden in Gods woord bekijken.
Maar Israël heeft de Heere wederstaan...
Laten we naar Israël kijken. In het Oude Testament, bijvoorbeeld door de profeet Jesaja, wordt Israël onder andere de uitverkorene van de Heere genoemd. In Jes. 45 : 4 staat geschreven: “Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet”. Toen de Heere Jezus bij Zijn eerste komst op aarde kwam, maakte Hij dan ook duidelijk dat Hij in de eerste plaats voor het volk Israël kwam. In Matth. 15 : 24 lezen we bijvoorbeeld dat Hij zei: “Maar Hij antwoordende zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls”. En toch verwierp het volk Israël haar Messias. In Matth. 23 : 37 lezen we bijvoorbeeld over Jeruzalem: “Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild”. De Heere God wilde het volk bijeenvergaderen, dat was Gods wil, maar het volk ging er tegenin. De Heere zegt: “...gijlieden hebt niet gewild”.
En toen de Heere Jezus dan gestorven, begraven, opgestaan en naar de Vader in de hemel was gegaan, lezen we dat Stéfanus wegens zijn getuigenis gevangen genomen werd en voor de Grote Raad moest verschijnen. Voor die Grote Raad getuigde Stefanus ook. En één van de dingen die hij door leiding van de Heilige Geest tegen die Raad zei, was wat we lezen in Hand. 7 : 51: “Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij”. Van Stéfanus wordt gezegd dat hij “een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes” was (Hand. 6 : 5). En dan leest u hier dat tegen de Joodse leiders, voor wie de Heere Jezus ook gekomen was, gezegd werd, dat zij de Heilige Geest altijd wederstonden… Het gevolg was dat Stéfanus gestenigd werd (Hand. 7 : 58). De Heere laat in Zijn woord duidelijk zien dat Zijn wil weldegelijk wederstaan kan worden. Mensen kunnen Zijn aanbod van genade klaarblijkelijk verwerpen (zie ook Joh. 5 : 40).
Ook een wederom geborene is niet altijd in Gods wil...
Maar ook als u een kind van God bent, bent u als wederom geboren gelovige niet altijd in Gods wil. Zo zegt de Heere in 1 Thess. 5 : 18: “Dankt God in alles; want dit is de wil Gods in Christus Jezus over u”. Hier lezen we wat Gods wil voor kinderen van God is… Ik denk dat ik wel veilig kan stellen dat we allemaal momenten hebben dat we het moeilijk hadden en de Heere God niet gedankt hebben… Maar daarmee gingen we dan wel tegen Gods wil in. Als we als gelovigen altijd in Gods wil zouden zijn, dus niet tegen Gods wil in zouden gaan, dan had de Heere Zijn kinderen Ef. 5 : 17 niet hoeven schrijven. Daar lezen we: “Daarom, zijt niet onverstandig, maar verstaat welke de wil des Heeren is”. Over het tegen de wil van de Heere ingaan gesproken… als wederom geboren gelovige wordt u gewaarschuwd de Heilige Geest niet uit te blussen (1 Thess. 5 : 19). Dus zelfs als wederom geborene kunt u de wil van God weerstaan.
God werkt beide het willen en werken in u...
Welke teksten gebruiken de Calvinisten dan om aan te tonen dat u de Heere God niet zou kunnen weerstaan? Een tekst die men bijvoorbeeld aanhaalt, is Filip. 2 : 13, waar geschreven staat: “Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen”. Men zegt: God werkt het willen, dus de mens heeft geen vrije wil om voor de Heere te kiezen. Dit vers kan niet betekenen dat de mens geen vrije wil zou hebben om tot geloof te komen. Openb. 22 : 17 zegt heel duidelijk: “En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet”. Hier worden, door de Heilige Geest en de Gemeente, mensen, ongelovigen dus, opgeroepen om ook deel te hebben aan het eeuwige leven. En dan is het de Heere, Die Zelf zegt: “… en die wil …”.
Wat betekent dat vers in Filip. 2 : 13 dan? Allereerst is het goed om te beseffen dat die tekst geen betrekking heeft op het tot geloof komen. De brief aan de Filippenzen is geschreven aan de “heiligen in Christus Jezus”. Het gaat dus om mensen die reeds wederom geboren zijn. En dan zegt de Heere, nu inclusief Filip. 2 : 12: “Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen”. In Filip. 2 : 12 wordt al over gehoorzaamheid gesproken. Daar komt al een stukje wil bij kijken. Eigenlijk staat daar dus, dat wanneer u als kind van God de wil hebt om naar Zijn wil te leven, dat de Heere het willen en werken verder in u gaat uitwerken naar Zijn welbehagen. Maar dat schakelt een stukje vrije wil, om een beslissing te nemen, dus absoluut niet uit. Deze tekst wordt binnen de Formulieren van de Protestantse kerken dus uit het verband gehaald en eigenlijk misbruikt.
Geloven naar de sterkte van Zijn macht?
Een andere tekst die men wel aanhaalt, is Ef. 1 : 19 waarbij dan gezegd wordt “dat wij geloven naar de werking der sterkte Zijner macht” [3]. Maar wat staat er in Ef. 1 : 19 geschreven? Allereerst is ook de brief Efeze geschreven aan “gelovigen in Christus Jezus” (Ef. 1 : 1). En voor hen bidt Paulus (Ef. 1 : 16), dat zij vervuld mogen zijn met de Heilige Geest (Ef. 1 : 17), zodat zij geestelijk verstand mogen hebben (Ef. 1 : 18), waardoor ze mogen weten (Ef. 1 : 18) “welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht” (Ef. 1 : 19). En welke kracht is dat, die in de gelovigen werkt? Dat is Zijn opstandingskracht (Ef. 1 : 20). Die opstandingskracht woont in de wederom geboren gelovige, en dus mag u, wanneer u een kind van God bent, uitzien naar de opstanding (Rom. 8 : 11 – 12). En zo ziet die kracht van God, die zich in u als gelovige bevindt, al op de toekomst. En dat komt dan weer terug in Ef. 1 : 21. Dus ja, Ef. 1 : 19 gaat over “ons, die geloven”. Maar het gaat geenszins over het ontstaan van het geloof door Gods kracht zonder een vrije wil. Het gaat over opstandingskracht die in de gelovige aanwezig is. Ziet u hoe men een tekst uit de context haalt, en het vervolgens iets volledig anders laat zeggen?
Een voorbeeld: Rebekka die uit vrije wil meeging om Izaks bruid te worden
Laten we afsluiten met een mooi voorbeeld van vrije wil. Vrije wil om “ja” te zeggen, maar dat houdt in dat u ook “nee” kunt zeggen met die vrije wil. De geschiedenis dat de knecht van Abraham een bruid gaat zoeken voor Izak (Gen. 24), is een type van God de Vader Die de Heilige Geest in de wereld zendt, om een bruid voor Zijn Zoon Jezus Christus te vergaderen. Deze geschiedenis gaan we hier niet uitgebreid bespreken, u kunt daar wel de volgende preek op naluisteren: “De Heere zoekt Zijn Gemeente”. Voordat de bruid aan de bruidegom voorgesteld wordt, wordt er eerst een vraag gesteld. In Gen. 24 : 58 lezen we: “En zij riepen Rebekka en zeiden tot haar: Zult gij met dezen man trekken? En zij antwoordde: Ik zal trekken”. Het antwoord was dus “Ja”, maar ze had ook “Nee” kunnen antwoorden. Zo is het ook met de Heere. Hij biedt Zijn woorden tot redding aan, maar Hij dwingt niemand. We zagen het al een paar maal in Openb. 22 : 17, waar geschreven staat: “En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet”. Laat u die keus niet ontnemen door een theologisch systeem dat teksten uit Gods woord misbruikt om wat anders te leren. De vraag is: Gelooft u dat de Heere Jezus voor uw zonden gestorven en opgestaan is? En zo ja, heeft u Hem dat met uw mond beleden? Die keus moet u zelf maken. Als u dat doet, of heeft gedaan, dan bent u behouden (Rom. 10 : 9 - 10).
[1] “Dordtse Leerregels.nl”, Tulip, Bron: https://www.dordtse-leerregels.nl/tulip.
[2] “Dordtse Leerregels.nl”, hoofdstuk 3-4, paragraaf 14, Bron: https://www.dordtse-leerregels.nl/hoofdstuk-3-en-4/paragraaf-14.
[3] “Dordtse Leerregels.nl”, hoofdstuk 3-4, verwerping van de dwaling nr. 8, Bron: https://www.dordtse-leerregels.nl/hoofdstuk-3-en-4/paragraaf-14.