De gelijkenis van de Schriftgeleerde
Inleiding
In deze studie komen we toe aan de laatste gelijkenis van Matthéüs 13. Tot nu toe hebben we in deze serie gezien dat de gelijkenissen in Matth. 13 betrekking hebben op het Koninkrijk der hemelen, het Duizendjarig Vrederijk. En dan wel: deze gelijkenissen geven de redenen waarom het Koninkrijk Israël onder leiding van de Heere Jezus er nog niet is. Er is als het ware een soort van vertraging. Het Koninkrijk op aarde, het Duizendjarig Vrederijk zal zeker plaatsvinden, maar nu is het nog toekomst. Ook de belofte, dat het Koninkrijk komt, vinden we terug in deze gelijkenissen. De gelijkenis van Matth. 13 : 51 – 52 betreft de gelijkenis van de Schriftgeleerde. Deze gelijkenis wordt echter niet altijd door iedereen als gelijkenis gezien! Maar het is er wel degelijk één. We lezen niet voor niets in vers 52 “is gelijk aan”. En vervolgens kunt u in vers 53 lezen: “En het is geschied, toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had,...”. Ook vers 52 is dus een gelijkenis!
De discipelen begrepen de gelijkenissen
De Heere Jezus sprak deze gelijkenis uit, wanneer de discipelen Hem geantwoord hebben, dat zij Hem begrepen. De Heere Jezus sprak in gelijkenissen omdat het volk Israël verblind was voor de Heere en Zijn Woord, maar de discipelen begrepen Hem wel! In Matth 13 : 10 en 11 hebben we in voorgaande studies reeds gezien: “En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen? En Hij antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar hun is het niet gegeven”. Matth. 13 : 15 gaat dan nog verder met: “Want het hart van dit volk is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze”. Het volk heeft zich van Gods Waarheid afgekeerd, en kon de Waarheid dan ook niet verstaan! De discipelen konden dat echter wel! En toen de Heere Jezus hen in Matth. 13 : 51 dan ook vroeg of zij de gelijkenissen hebben begrepen, antwoordden zij bevestigend: “En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!”.
Oude en nieuwe dingen
En vervolgens spreekt de Heere Jezus die gelijkenis uit, Matth. 13 : 52: “...Daarom, een ieder Schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt”. De Heere Jezus heeft in de gelijkenissen dingen verwerkt die reeds aangekondigd zijn in het Oude Testament! Hij bevestigt in de gelijkenissen dat het Koninkrijk gaat komen! Maar tevens werkt Hij de verborgenheid uit, dat het Joodse volk ten dele verblind is geworden, waardoor het Koninkrijk wordt uitgesteld (= de gelijkenis van de zaaier). Israël is gevallen (= de gelijkenis van het mosterdzaad), in de wereld begraven als een schat (= de gelijkenis van de schat in de akker), maar zal zich herstellen! In Rom. 11 : 25 lezen we bijvoorbeeld: “Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is (opdat gij niet wijs zijt bij uzelf), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn”. In die vertraagde periode zoekt de Heere Zijn parel, de Gemeente (= de gelijkenis van de parel), en de volken zullen geoordeeld worden op grond van wat zij Israël hebben aangedaan (= de gelijkenis van het visnet)! En zo zijn oud en nieuw in het Woord van God onlosmakelijk met elkaar verbonden! Het Nieuwe Testament kan niet zonder het Oude Testament, maar het Oude Testament kan ook niet zonder het Nieuwe Testament. Wil je het Ene kunnen begrijpen, dan zul je ook het Andere moeten lezen, en andersom! De discipelen waren wel geen Schriftgeleerden van beroep, zoals de Farizeeën en de Sadduceeën, maar in feite, zou je kunnen zeggen, waren zij weldegelijk Schriftgeleerden, omdat zij onderwezen waren in het Koninkrijk der hemelen, zij begrepen de verbinding tussen Oud en Nieuw. Weliswaar niet direct helemaal, maar dat zou later komen!
Twee soorten kennis
Maar aangezien de andere gelijkenissen van Matth. 13 slaan op het Duizendjarig Vrederijk en dus profetisch van aard zijn, heeft ook deze gelijkenis een profetische heenwijs naar de toekomst.
Het probleem van Israël was dus dat zij het Plan van God niet begrepen. In Hos. 4 : 6 zegt de Heere tegen het volk: “Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; omdat gij de kennis verworpen hebt, heb Ik ook u verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; omdat gij de wet van uw God vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten”. Nu is het goed om op te merken dat Gods Woord twee soorten kennis kent. De ene is de kennis en wetenschap van de wereld, die in strijd is met Gods Woord. In 1 Tim. 6 : 20 lezen we bijvoorbeeld: “O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel-roepen, en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap”. Deze kennis leidt met de filosofie niet tot Christus, maar tot de overleveringen der mensen. Kol. 2 : 8 zegt: “Ziet toe, dat niemand u als een roof meevoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus”. Aan de andere kant hebben we de kennis Gods! In Spreuken 1 : 7 lezen we: “De vreze des Heeren is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht”. Het Nieuwe Testament openbaart dat “al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn” in Jezus Christus. Israël was dus zonder kennis Gods, omdat zij die kennis verworpen hebben!
Waar het verwerpen van Gods Woord toe leidt...
In de gelijkenissen van Matth. 13 hebben we gezien hoe dat komt. In de gelijkenis van de zaaier zagen we hoe Israël tot drie maal toe Gods Woord verwerpt: door invloed van de boze, door moeilijkheden en verleiding van de rijkdom. Uiteindelijk komt er een zaai-moment dat ook Israël Gods Woord zal aannemen! In de gelijkenis van het onkruid zagen we dat de kinderen van de boze, de boze leiders, door de Heere Jezus omschreven als “slangen en adderengebroedsel”, er toe leidden dat de volgelingen nog erger werden. In de gelijkenis van het mosterdzaad zagen we hoe de boze zich, juist door de twee voorgaande zaken, kon nestelen binnen het volk. Hierdoor zou de boom Israël omgekapt gaan worden! Maar uiteindelijk zien we ook hierin weer de belofte van herstel. De vijgeboom Israël zal, ook nu nog in de toekomst, gaan uitlopen en bloeien! De gelijkenis van het zuurdeeg maakt duidelijk hoe de “moeder der hoererijen” het voor elkaar kreeg dat er een grote vermenging optrad: door de leer der Farizeeën, door hypocrisie, door het niet geloven van Gods Woord en door wereldgelijkvormigheid. Al deze zaken zorgden ervoor dat het volk zich afkeerde van de waarheid, haar Messias verwierp, en dat het Koninkrijk uitgesteld werd. Zo lezen we in Rom. 10 : 2 en 3 het volgende: “Want ik geef hun [= Israël, zie vers 1] getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand. Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij aan de rechtvaardigheid Gods niet onderworpen”.
De leraars in de Grote Verdrukking
De Schriftgeleerden behoorden Gods Woord te kennen. In de tijd van de Heere Jezus, de periode van het Oude Testament, leerden zij de mensen. Samen met de Priesters en de oudsten van het volk, hadden zij de leiding. En van hun lering, zouden velen in het Koninkrijk der hemelen onderwezen moeten zijn. In Daniël wordt in feite beschreven wat het doel van een leraar zou moeten zijn. In Dan. 12 : 3 staat geschreven: “De leraars nu zullen blinken, als de glans van het uitspansel, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwig”. Nu gaat deze tekst over de eindtijd, de tijd van de Grote Verdrukking, want in Dan. 12 : 1 staat geschreven: “En op die tijd zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat, als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal [de Grote Verdrukking is de tijd van Jakobs benauwdheid, Jer. 30 : 7], als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op die tijd toe; en in die tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek”. We zien dus dat er in de Grote Verdrukking leraars zullen zijn, die er voor zorgen dat er velen gerechtvaardigd en dus behouden zullen worden! In Openbaring wordt ook verteld dat er in de Grote Verdrukking een grote schare tot geloof zal komen. In Openb. 7 : 9 en 14 staat geschreven: “Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. (...) En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam”. In diezelfde context vertelt Gods Woord over de 144.000 Joodse verzegelden. Zij worden de “dienstknechten van onze God” genoemd (Openb. 7 : 3 en 4). Daarnaast spreekt de Bijbel in Openb. 11 : 3 over Gods “twee getuigen” die zullen profeteren. En, laat Dan. 12 zien, er zullen “leraars” zijn, “die er velen rechtvaardigen”. Of deze leraars de “dienstknechten van God”, de 144.000, zullen zijn is mij niet bekend (misschien niet vanwege: Dan. 11 : 33, misschien wel vanwege: Dan. 11 : 34). Deze leraars zullen Gods Woord verkondigen, en zullen daarvoor vervolgd worden (Dan. 11 : 35). Maar uiteindelijk zullen velen tot geloof komen. Uit de heidenen komen velen tot geloof, want Openb. 7 : 9 zegt dat de grote schare bestaat uit mensen “uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen”. Maar de Bijbel leert dat ook heel Israël tot bekering zal komen! We hebben daar in andere studies ook wel bij stil gestaan aan de hand van bijvoorbeeld Joël 2 en 3. Maar ook Rom. 11 : 26 spreekt hierover: “En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob”. Nu is het echter zo, wanneer we de Profeten erop naslaan, dat Israël als volk pas tot bekering komt wanneer het volk weer teruggebracht is in het land en wanneer de Heere Jezus weer terugkomt op aarde (zie bijv. Deut. 30 : 5, 6 en Jer. 24 : 6, 7). Dat is aan het eind van de Grote Verdrukking, aan het begin van het Duizendjarig Vrederijk. Van Hem staat geschreven in Joël 2 : 23 dat Hij is de "Leraar ter gerechtigheid"!
De verkondiging van het Koninkrijksevangelie
We hebben gezien dat de Joodse leiders, waaronder de Schriftgeleerden, een reden voor de vetraging van het Koninkrijk waren. We zien dat in de Grote Verdrukking Schriftgeleerden in het Koninkrijksevangelie onderwezen zullen zijn, want dat is het Evangelie dat tot aan het einde toe verkondigd zal worden, in tegenstelling tot vandaag de dag. Vandaag de dag wordt het Evangelie der genade Gods verkondigd aan de Gemeente. In Matth. 24 : 14, waarvan de context ook de Grote Verdrukking is (Matth. 24 : 21), lezen we het volgende: “En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen”. Deze Schriftgeleerden zullen aan de mensen verkondigen! Zij zullen zowel de leer van het Oude als van het Nieuwe Testament betreffende het Koninkrijk der hemelen begrijpen en verkondigen.
Het Woord in goede aarde
Het gevolg is dat het Woord bij dat vierde zaai-moment in goede aarde zal vallen. Vele heidenen komen tot geloof, maar ook zal heel Israël zich dan bekeren! En wanneer Israël bekeerd is, zal het Koninkrijk beginnen! Want dan is de Heere Jezus terug op aarde.
In Joël 3 : 16 – 21 lezen we:
“En de HEERE zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht van Zijn volk, en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. En gij zult weten, dat Ik de HEERE, uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen er niet meer door heen gaan. En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoete wijn zullen druipen, en de heuvels van melk vlieten, en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bevloeien. Egypte zal tot verwoesting worden, en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, in wier land zij onschuldig bloed vergoten hebben. Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. En Ik zal hun bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de HEERE zal wonen op Sion”.