Uitverkiezing
Gezegend met alle geestelijke zegening in de hemel
“Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus” (Ef. 1 : 3). In ieder geval zeven van die geestelijke zegeningen vinden we in de context van vers 3, de verzen 4 – 14:
· Hij heeft ons, wedergeboren gelovigen, uitverkoren, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde (vers 4).
· Hij heeft ons bestemd, uitverkoren, om aangenomen te worden als kinderen (vers 5).
· Hij heeft ons begenadigd (geaccepteerd King James 1611) in de Geliefde (vers 6).
· Wij hebben de verlossing door Zijn bloed, de vergeving der misdaden/zonden (vers 7).
· Hij heeft ons de verborgenheid van Zijn wil bekend gemaakt (Vers 9).
· Wij zijn verzegeld met de Heilige Geest der belofte (vers 13).
· Wij hebben een erfenis, waarvan de Heilige Geest het onderpand is (vers 14).
Wij zijn dus met al die zegeningen gezegend in de hemel! In de hemel? Ja! Door de wedergeboorte bevinden wij ons eigenlijk alreeds in de hemel. Efeze 2 : 6 zegt bijvoorbeeld: “En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus”. Toen Jezus Christus op aarde was, zei Hij van Zichzelf: “En niemand is opgevaren in de hemel, dan Die uit de hemel neergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is” (Joh. 3 : 13). Met andere woorden: Jezus Christus was op aarde, maar Hij was tevens in de hemel. Zoals de Heere Jezus daar op twee plaatsen tegelijk was, zo zijn ook wij op twee plaatsen tegelijk. Toen Jezus Christus opstond uit de doden is Hij naar de Vader gegaan. Hij zit nu aan de rechterhand van de Vader. In Efeze 1 : 20 ziet u dat staan. En dan zegt de Bijbel met Filip. 3 : 20: “Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus”. Hoe kan dat? Omdat degene die van Jezus Christus is, één geest met Hem is (1 Kor. 6 : 17)! Hij is immers ons Hoofd, wij zijn de leden van Zijn lichaam (Ef. 5 : 30). Als leden van Zijn lichaam, delen wij die hemelse positie. En dan zegt de Bijbel dat wij slechts “uitwonend van de Heere” zijn, naar ons (aardse) lichaam (2 Kor. 5 : 1 – 10). Vandaar ook dat er in de tekst sprake is van geestelijke zegeningen! De Heere zegent ons nu in de eerste plaats geestelijk, de lichamelijke, fysieke zegeningen zullen in de toekomst volgen, wanneer wij ons opstandingslichaam zullen hebben ontvangen (1 Kor. 15 : 49 – 55).
Geen Bijbelse grond voor Calvinistische uitverkiezingsleer
“Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld…” (Ef. 1 : 4a). Hier hebben we een tekst (samen met vers 5), die door velen verkeerd uitgelegd wordt. Het hele Calvinistische geloofssysteem is er op gebouwd, en heeft er toe geleid dat mensen, die dit aanhangen, geen zekerheid in het geloof hebben. Kent u de uitspraak: ‘Het moet je maar gegeven zijn?’ Zij zeggen dan dat God voor de schepping bepaalt heeft wie er behouden zou zijn, en wie niet. Maar dit heeft de consequentie dat de Heere in feite ook de mensen heeft aangewezen, die nooit behouden zouden kunnen worden, en daardoor voorbestemd zijn tot de hel! Dit is echter totaal on-Bijbels, want het is juist de wil van God dat ALLE mensen behouden worden. In het Oude Testament vinden we reeds dat de Heere zegt: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood van de goddeloze! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” (Ez. 33 : 11). In 2 Petr. 3 : 9 vinden we bijvoorbeeld: “De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen”. Nog een Nieuwtestamentische tekst die dit laat zien is 1 Tim. 2 : 4: “Die wil, dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen”.
Maar wat is dan Bijbelse uitverkiezing?
Wanneer men zegt dat God voor de schepping de mensen heeft aangewezen, die behouden zouden worden, dan houdt dit praktisch in dat deze mensen voor de schepping, voor hun geboorte reeds in Christus waren. Echter:
· Niemand is in Christus, totdat hij wederom geboren wordt ( 1 Kor. 12 : 13, Ef. 1 : 13).
· Ieder mens was/is in Adam, doordat Adam geestelijk stierf (1 Kor. 15 : 22, Rom. 5 : 12).
· Zelfs degenen die de Calvinisten ‘de uitverkorenen’ noemen, waren niet in Christus, maar waren “alleen in de wereld”, “dood”, “kinderen des toorns”, “zonder hoop” en “zonder God” (Gal. 4 : 7 – 9; Ef. 2 : 1, 3 en 12). Dit zegt Paulus tegen de hier gelovige Efeziërs!
· U bent pas in Christus, wanneer u Hem hebt aangenomen. Johannes 1 : 12 – 13 zeggen: “Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; die niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.”
· Maar hoe zit het dan met dat kiezen van God voor de grondlegging der wereld? (Ef. 1 : 4). Het gaat erom dat de tekst laat zien, dat God u uitkoos “in Hem”, in Zijn Zoon! God wist reeds voor de schepping – de Heere God is Almachtig en Alwetend – of u Zijn Zoon als uw persoonlijke Verlosser zou accepteren of niet. En op grond daarvan koos Hij u uit! God heeft “voorkennis” (1 Petr. 1 : 2).
· Waartoe koos Hij u uit? Dan zegt Ef. 1 : 5: “tot aanneming tot kinderen” en om Zijn Zoon gelijkvormig te worden: “Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broeders” (Rom. 8 : 29). In deze tekst ziet u ook heel goed de volgorde: God kende u eerst, Hij wist of u uit vrije wil Jezus Christus zou aannemen, en op grond daarvan heeft Hij u reeds voor de grondlegging der wereld in Christus uitverkoren!
Een gedeelte dat dit ook heel mooi weergeeft, is 2 Tim. 1 : 9 – 10: “Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, vóór de tijden der eeuwen; doch nu geopenbaard is door de verschijning van onze Zaligmaker Jezus Christus, Die de dood heeft te niet gedaan, en het leven en de onvederfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie.”. Wanneer we dat nog een keer vergelijken met Ef. 1 : 4 – 5, “Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil”, dan zien we dat de Heere reeds voor de schepping bepaald had, dat hij niemand zou uitverkiezen om “heilig en onberispelijk” te worden, dan alleen IN CHRISTUS! Hij roept, wij hebben de vrije keus, onze eigen wil, om Hem aan te nemen. Op grond van Zijn voorkennis, of wij dat al of niet zouden doen, heeft Hij ons uitverkoren!
Wanneer u goed leest, dan ziet u ook dat uitverkiezing dus helemaal niet direct te maken heeft met gered worden, behouden worden. Maar met drie andere dingen die volgen op het gered zijn, namelijk:
1. Een geredde Christen, die aangenomen wordt als kind van God (Ef. 1 : 5). De aanneming tot kinderen volgt op de wedergeboorte (Joh. 1 : 12 – 13).
2. Een geredde Christen, die een erfenis krijgt (Ef. 1 : 11).
3. Een geredde Christen die opgenomen wordt in heerlijkheid, net als Jezus Christus (Romeinen 8 : 29 – 30), en gelijk wordt aan Zijn beeld.
De vrije wil van de mens
Maar de vrije wil dan? Heeft de mens een totale vrije wil om te kiezen? Staat er niet ergens dat God zowel het willen als het werken werkt in de mens? Ja, dat staat in Filip. 2 : 13: “Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen”. Maar aan wie wordt dat geschreven? Wat is de context van deze tekst? Laten we eens kijken in Filip. 1 : 1: “aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen”. Deze brief is geschreven aan wederom geboren gelovigen. Zo lezen we in het vers voor Filip. 2 : 13, in vers 12: “Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezigheid, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven”. In de tekst stond: “Gij, die te allen tijd gehoorzaam geweest zijt”. Deze tekst is duidelijk aan gelovigen gericht, die zich in hun leven willen laten leiden door de Heilige Geest. Filip. 2 : 13 kan dus nooit betrokken worden op het tot geloof komen van mensen. God wil namelijk dat ALLE mensen behouden worden (wat overigens niet inhoudt dat alle mensen daadwerkelijk behouden zijn, dat hangt af van de levenskeus die men maakt). De Heilige Geest overtuigt namelijk de wereld “van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel” (Joh. 16 : 8). God wil dat alle mensen behouden worden, met andere woorden: iedereen heeft de keus om voor of tegen Jezus te kiezen!
Maar de Heere God verhardt toch ook harten van mensen? Ja, ook dat is Schriftuurlijk juist. Echter de Heere verhardt het hart niet, totdat de mens zelf gekozen heeft! We weten dat God Israël, nadat zij haar Messias verworpen heeft, verhard heeft (Rom. 11 : 25). Zo zien we dat de Heere ook de heidenen een verharding zendt, wanneer zij Hem verwerpen. In 2 Thess. 2 : 9 – 12 lezen we: “Hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen; en in alle verleiding der onrechtvaardigheid in hen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; Opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid”. U ziet hier dat de keus van de mens aan de verharding vooraf gaat!
Een mooi voorbeeld vinden we in de Uittocht uit Egypte van het volk Israël. In Rom. 9 : 17 lezen we daarover: “Want de Schrift zegt tot Farao: Hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.”. God verwekte Faraö om Zijn kracht te bewijzen, maar Faraö was niet voorbestemd om te branden in de hel. Ook Faraö kreeg namelijk de vrije keus, maar ook hier had de Heere voorkennis! De voorkennis staat in Exodus 3 : 19: “Doch Ik weet, dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand.”. Vervolgens lezen we in Exodus 5 over de eerst keer dat Mozes en Aäron voor de Faraö verschijnen, en hem vragen of het volk mag vertrekken in Naam van de Heere. Faraö maakt echter zijn keuze, en zegt in Ex. 5 : 2 het volgende: “Maar Faraö zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken”. Pas daarna, in Exodus 7 : 3, lezen we over het feit dat de Heere Faraö’s hart verhardt: “Doch Ik zal Faraö’s hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen”.
God maakte de mens met een vrije wil om te kiezen: voor of tegen Hem.
“Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 3 : 36).
Wanneer wij Jezus Christus hebben aangenomen, zijn wij dus door God bestemd, om zijn kinderen te zijn, om gelijk te worden aan Zijn Zoon, en om een erfenis in ontvangst te nemen. Met die genade heeft Hij ons begenadigd, heeft Hij ons geaccepteerd, aangenomen in Zijn Zoon, in de Geliefde, zoals Ef. 1 : 6 zegt. Uit onszelf hadden we het nooit gered, er is immers niet één goed! Maar in Zijn gerechtigheid mogen wij staan en staande blijven! En daarvoor krijgt Hij alle prijs, alle eer en verheerlijking!